Skoda Rapid (2015) Bruksanvisning
Läs nedan 📖 manual på svenska för Skoda Rapid (2015) (208 sidor) i kategorin Bil. Denna guide var användbar för 2 personer och betygsatt med 4.5 stjärnor i genomsnitt av 2 användare
Sida 1/208

SIMPLY CLEVER
ŠKODA Rapid
Instructieboekje

5JA012732AF


Voorwoord
U heeft gekozen voor een ŠKODA. Hartelijk dank voor uw vertrouwen.
De beschrijving van de wagenbediening, belangrijke aanwijzingen over veiligheid, wagenverzorging,
onderhoud en zelfhulp, alsmede technische wagengegevens staan in dit instructieboekje.
Dit instructieboekje daarom aandachtig doorlezen omdat dit een voorwaarde vormt voor een juiste
bediening van de wagen.
Wij wensen u veel plezier met uw ŠKODA en te allen tijde een goede reis.
ŠKODA AUTO a.s. (hierna ŠKODA resp. fabrikant)
5JA012732AF

Wagendocumentatie
In de wagendocumentatie van uw wagen vindt u altijd dit eninstructieboekje
het .Serviceplan
Afhankelijk van de uitrusting kan de wagendocumentatie ook het Instructie-
boekje van de radio Instructieboekje van het navigatiesysteem resp en in en-
kele landen tevens de brochure bevatten.Onderweg
Instructieboekje
Dit instructieboekje geldt voor alle van de wagen en voorcarrosserievarianten
alle bijbehorende alsmede voor alle .modelvarianten uitrustingsniveaus
In dit instructieboekje worden altijd beschreven,alle uitrustingsvarianten
zonder dat deze als meeruitvoering, modelvariant of landafhankelijke uitrus-
ting worden aangegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrustingscom-
ponenten die in dit instructieboekje worden beschreven, aanwezig.
De uitrustingsomvang van uw wagen heeft betrekking op het koopcontract
van uw wagen. Met vragen over de uitrustingsomvang kunt u contact opne-
men met een ŠKODA Partner.
De in dit instructieboekje dienen alleen ter illustratie. De afbeel-afbeeldingen
dingen kunnen op kleine details afwijken van uw wagen; zij zijn slechts als al-
gemene informatie op te vatten.
ŠKODA AUTO a.s. werkt continu aan de verdere verbetering van alle wagens.
Te allen tijde zijn er daarom wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrus-
ting en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje vermelde informatie komt
overeen met de stand van de gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en informatie in dit instructieboekje
kunnen geen aanspraken worden afgeleid.
Serviceplan
Het Serviceplan bevat documentatie over de aflevering van de wagen, infor-
matie over garantie en servicebeurten.
Instructieboekje van de radio
Het instructieboekje van de radio bevat een beschrijving van de bediening van
de radio, eventueel ook enkele functies en wagensystemen.
Instructieboekje van het navigatiesysteem
Het instructieboekje van het navigatiesysteem bevat een beschrijving van de
bediening van het navigatiesysteem, eventueel ook enkele functies en wagen-
systemen.
Brochure Onderweg
De brochure Onderweg bevat telefoonnummers van de importeurs en service-
punten in de afzonderlijke landen, alsmede noodoproepnummers.
4Wagendocumentatie

Omschrijvingen
Gebruikte begrippen
In de wagendocumentatie worden de volgende begrippen gebruikt voor de
service aan uw wagen.
- Werkplaats die vakkundig servicewerkzaamheden aan wagens
van het merk ŠKODA uitvoert. Een specialist kan zowel een ŠKODA Part-
ner, een ŠKODA Servicepartner als ook een onafhankelijke werkplaats
zijn.
- Werkplaats die contractueel door de fabrikant
ŠKODA AUTO a.s. of de importeur is geautoriseerd servicewerkzaamhe-
den aan wagens van het merk ŠKODA uit te voeren en ŠKODA originele
onderdelen te verkopen.
- Onderneming die door de fabrikant ŠKODA AUTO a.s. of de
importeur is geautoriseerd om nieuwe wagens van het merk ŠKODA te
verkopen en, indien van toepassing, servicewerkzaamheden hieraan uit
te voeren met gebruik van ŠKODA originele onderdelen en ŠKODA origi-
nele onderdelen te verkopen.
Verklaring van symbolen
Een overzicht van de in het instructieboekje gebruikte symbolen en een korte
omschrijving van de betekenis.
Verwijzing naar de inleidende module van een hoofdstuk met belangrijke
informatie en veiligheidsaanwijzingen.
Vervolg van de module op de volgende bladzijde.
Situaties waarin de wagen zo snel mogelijk tot stilstand dient te worden
gebracht.
® Geregistreerd handelsmerk.
Tekstmelding op het MAXI DOT-display.
Tekstmelding op het segmentdisplay
ATTENTIE
Teksten met dit symbool informeren over ernstig ongeval-, verwonding- of
levensgevaar.
VOORZICHTIG
Teksten met dit symbool informeren over het gevaar voor beschadiging van de
wagen of een mogelijke functiestoring van systemen.
"Specialist"
"ŠKODA Servicepartner"
"ŠKODA Partner"
Milieu-aanwijzing
Teksten met dit symbool bevatten informatie over milieubescherming alsmede
tips voor een zuinig gebruik.
Let op
In teksten met dit symbool staat extra informatie.
5
Omschrijvingen

Opbouw en nadere informatie over het instructieboekje
Opbouw van instructieboekje
Het instructieboekje is hierarchisch in de volgende delen onderverdeeld.
■Segment (bv. Veiligheid) - de titel van het segment staat altijd onderaan de
linkerbladzijde vermeld.
■Hoofdstuk (bv. Airbagsysteem) - de titel van het hoofdstuk staat altijd on-
deraan de rechterbladzijde vermeld.
■Subhoofdstuk (bv. Airbagoverzicht)
■ Inleiding van onderwerp - Moduleoverzicht binnen het subhoofd-
stuk, inleidende informatie over de inhoud van het subhoofdstuk, even-
tueel voor het gehele subhoofdstuk geldende aanwijzingen.
■Module (bv. Voorairbags)
Informatiezoeken
Bij het informatiezoeken in het instructieboekje adviseren we om de Tref-
woordenlijst aan het einde van het instructieboekje te gebruiken.
Richtingsinformatie
Alle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor", "achter", heeft betrek-
king op het vooruit rijden van de wagen.
Eenheden
De volume-, gewichts-, snelheids- en afmetingeninformatie wordt in metrische
eenheden vermeld, tenzij anders vermeld.
Displayweergave
In dit instructieboekje wordt voor de weergave op het display in het instru-
mentenpaneel de weergave op het MAXI DOT-display gebruikt, voor zover niet
anders is aangegeven.
6Opbouw en nadere informatie over het instructieboekje

Gebruikte afkortingen
Afkorting Betekenis
1/min Omwentelingen per minuut van de motor
A2DP Een Bluetooth-softwareprofiel voor een eenzijdige verzen-
ding van audiogegevens
ABS Antiblokkeersysteem
AG Automatische versnellingsbak
AGM Accutype
ASR Tractiecontrole
CO2Koolstofdioxide
DPF Roetfilter
DSG Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling
EDS Elektronisch sperdifferentieel
ECE Europese Economische Commissie
EPC Controle van de motorelektronica
ESC Stabiliteitscontrole
ET Inpersdiepte van de velg
EU Europese Unie
GSM Wereldwijd systeem voor mobiele communicatie
HBA Remassistent
HHC Bergwegrijhulp
kW Kilowatt, eenheid voor het motorvermogen
MDI Ingangen voor de aansluiting van externe apparaten
MFA Multifunctie-indicatie
MG Schakelbak
MPI Benzinemotor met Multi-Point-inspuitsysteem
N1 Een uitsluitend of voornamelijk voor het transport van goe-
deren ontworpen bestelwagen
Nm Newtonmeter, eenheid voor het motorkoppel
PIN Persoonlijk identificatienummer
Simkaart Een kaart voor de identificatie van deelnemers in het mobie-
le netwerk
Afkorting Betekenis
TDI CR Dieselmotor met uitlaatgasturbo en common rail inspuitsys-
teem
TSI Benzinemotor met uitlaatgasturbo en directe inspuiting
VIN Chassisnummer
Wi-Fi Draadloos datanetwerk
7
Gebruikte afkortingen

Veiligheid
Passieve veiligheid
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Vóór elke rit 8
Rijveiligheid 8
Veiligheidsuitrustingen 8
In dit hoofdstuk vindt u belangrijke informatie, tips en aanwijzingen met be-
trekking tot het thema passieve veiligheid in uw wagen.
We hebben hier alles samengevat wat u bijvoorbeeld over veiligheidsgordels,
airbags, kinderzitjes en de veiligheid van kinderen moet weten.
ATTENTIE
■In dit hoofdstuk vindt u belangrijke informatie voor bestuurder en bijrijder
over de omgang met de wagen.
■Meer informatie met betrekking tot de veiligheid die uw en uw passagiers
aangaan, vindt u in de volgende hoofdstukken in dit instructieboekje.
■De complete documentatie moet altijd in de wagen aanwezig zijn. Dit is
vooral belangrijk als u de wagen verhuurt of verkoopt.
Vóór elke rit
Lees en bekijk eerst op bladzijde 8.
Voor uw eigen veiligheid en voor de veiligheid van uw passagiers moet voor
elke rit op de onderstaande punten worden gelet.
Controleren of de verlichting en de knipperlichten correct functioneren.
Ervoor zorgen dat de ruitenwissers goed werken en de toestand van de
ruitenwisserbladen goed is.
Ervoor zorgen dat alle ruiten een helder en goed zicht naar buiten bieden.
De spiegels zo instellen dat het zicht naar achteren is gewaarborgd.
Ervoor zorgen dat de spiegels niet afgedekt zijn.
De bandenspanning controleren.
Motorolie-, remvloeistof- en koelvloeistofpeil controleren.
Aanwezige bagage goed bevestigen.
De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestaan gewicht van de
wagen niet overschrijden.
Alle portieren, de motorkap en de achterklep sluiten.
Controleren of er geen voorwerpen zijn die de bediening van de pedalen
kunnen beïnvloeden.
Kinderen beschermen met een geschikt kinderzitje en een op een juiste
wijze omgegespte veiligheidsgordel , » pagina 22 Veilig vervoer van kin-
deren.
De juiste zithouding innemen , .» pagina 9 Juiste en veilige zithouding
Uw passagiers erop wijzen de juiste zithouding in te nemen.
Rijveiligheid
Lees en bekijk eerst op bladzijde 8.
Als bestuurder draagt u de verantwoordelijkheid voor uzelf en uw passagiers.
Als uw rijveiligheid wordt beïnvloed, brengt u niet alleen uzelf, maar ook ande-
re verkeersdeelnemers in gevaar.
Daarom op de volgende aanwijzingen letten.
Laat u niet van het verkeer afleiden door bijvoorbeeld passagiers of tele-
foongesprekken.
Niet rijden als uw rijvaardigheid is verminderd (bijvoorbeeld door medicij-
nen, alcohol, drugs).
De verkeersregels en de aangegeven snelheid aanhouden.
Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg en de verkeers- en
weersomstandigheden aanpassen.
Op lange ritten regelmatig pauzeren - ten minste eens in de twee uur.
Veiligheidsuitrustingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 8.
De volgende opsomming omvat een deel van de veiligheidsuitrustingen in uw
wagen:
›3-puntsgordels voor alle stoelen,
›gordelspankrachtbegrenzers voor de voorstoelen,
›gordelspanners voor de voorstoelen,
›gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen,
8Veiligheid

›voorairbag voor de bestuurder en de bijrijder,
›
zij-airbags,
›
hoofdairbags,
›bevestigingspunten voor kinderzitjes met het ISOFIX-systeem,
›bevestigingspunten voor kinderzitjes met TOP TETHER-systeem,
›in hoogte verstelbare hoofdsteunen1),
›verstelbare stuurkolom.
De genoemde veiligheidsuitrustingen werken samen om u en uw passagiers in
ongevalsituaties zo goed mogelijk te beschermen.
Deze veiligheidsuitrustingen zijn u en uw passagiers van geen nut als u en uw
passagiers een verkeerde zithouding innemen of deze voorzieningen niet juist
verstellen of gebruiken.
Bij een niet correct omgegespte veiligheidsgordel kunnen bij een ongeval ver-
wondingen ontstaan door de geactiveerde airbag.
Juiste en veilige zithouding
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Juiste zithouding van de bestuurder 9
Stand van het stuurwiel instellen 10
Juiste zithouding van de bijrijder 10
Juiste zithouding van de passagiers op de zitplaatsen achterin 11
Voorbeelden van een verkeerde zithouding 11
ATTENTIE
■De voorstoelen en alle hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de li-
chaamslengte worden ingesteld en de veiligheidsgordels moeten altijd
goed omgegespt zijn, zodat de inzittenden zo optimaal mogelijk worden
beschermd.
■Iedere inzittende in de wagen moet de bij die zitplaats horende veilig-
heidsgordel juist omgespen en dragen. Kinderen moeten met een geschikt
veiligheidssysteem worden vastgezet , » pagina 22 Veilig vervoer van kin-
deren.
ATTENTIE (vervolg)
■Door een verkeerde zithouding stelt de inzittende zich bloot aan levens-
gevaarlijke risico's van lichamelijk letsel wanneer een airbags wordt geacti-
veerd en hem daarbij raakt.
■Als de passagiers achterin niet goed zitten, dan is het gevaar voor ver-
wondingen door een verkeerd gordelverloop groter.
■Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, om-
dat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve
zin worden beïnvloed - gevaar voor verwondingen!
Juiste zithouding van de bestuurder
Afbeelding 1
De juiste afstand van de be-
stuurder tot het stuurwiel / de
juiste instelling van de hoofd-
steun
Lees en bekijk eerst op bladzijde 9.
Met het oog op uw eigen veiligheid en om het gevaar voor verwondingen bij
een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in acht wor-
den genomen.
De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat u de pedalen met
licht gebogen benen volledig kunt intrappen.
De leuning zodanig verstellen, dat u het stuurwiel op het bovenste punt
met licht gebogen armen kunt vastpakken.
Het stuurwiel zo instellen dat de afstand A tussen stuurwiel en borstkas
ten minste 25 cm bedraagt . Stuurwiel instellen » Afbeelding 1 » pagina
10, .Stand van het stuurwiel instellen
1) Geldt niet voor de sportstoelen.
9
Passieve veiligheid

De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd 1)
B .» Afbeelding 1
De veiligheidsgordel juist omgespen , » pagina 12 Veiligheidsgordels ge-
bruiken.
Stoelen en hoofdsteunen instellen .» pagina 70
ATTENTIE
■Vóór elke rit de juiste zithouding innemen en deze houding ook tijdens de
rit niet wijzigen. Ook de passagiers erop wijzen de juiste zithouding in te
nemen en deze houding ook tijdens de rit niet te wijzigen.
■Een afstand tot het stuurwiel van minimaal 25 cm aanhouden. Als de mi-
nimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet be-
schermen - levensgevaar!
■Het stuurwiel tijdens het rijden met beide handen vasthouden aan de
buitenzijde van het stuur op "kwart" over "negen". Nooit het stuurwiel op
"12 uur" vasthouden of in een andere stand (bijvoorbeeld in het midden of
aan de binnenzijde van het stuurwiel). In dergelijke gevallen zou bij active-
ring van de bestuurdersvoorairbag letsel aan uw armen, handen en hoofd
kunnen worden toegebracht.
■Zorg ervoor dat zich geen voorwerpen in de voetenruimte bevinden om-
dat deze voorwerpen bij een rij- of remactie tussen de pedalen kunnen ko-
men. U zou dan niet in staat zijn om het koppelingspedaal in te trappen, te
remmen of gas te geven.
Stand van het stuurwiel instellen
Afbeelding 2 Stuurwielstand instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 9.
De stand van het stuurwiel kan in hoogte en in lengterichting worden versteld.
›De borghendel onder het stuurwiel in pijlrichting 1 zwenken .» Afbeelding 2
›Het stuurwiel in de gewenste stand zetten. Het stuurwiel kan in pijlrichting
2 worden versteld.
›De borghendel tot de aanslag in pijlrichting 3 drukken.
ATTENTIE
■De hendel voor de stuurwielverstelling moet tijdens het rijden vergren-
deld zijn, zodat de stand van het stuurwiel tijdens het rijden niet onbedoeld
verandert - gevaar voor ongevallen!
■Het stuurwiel nooit tijdens het rijden verstellen, maar alleen als de wagen
stilstaat!
Juiste zithouding van de bijrijder
Lees en bekijk eerst op bladzijde 9.
Met het oog op de veiligheid van de passagier en om het gevaar voor verwon-
dingen bij een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in
acht worden genomen.
De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren schuiven. De bijrijder moet
een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van het dashboard aanhou-
den, zodat de airbag bij een activering de grootst mogelijke veiligheid
biedt.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd 1)
B .» Afbeelding 1 op pagina 9
De veiligheidsgordel juist omgespen , » pagina 12 Veiligheidsgordels ge-
bruiken.
Stoelen en hoofdsteunen instellen .» pagina 70
In uitzonderingsgevallen kan de bijrijdersvoorairbag buiten werking worden
gesteld , .» pagina 20 Airbags buiten werking stellen
1) Geldt niet voor de sportstoelen.
10 Veiligheid

ATTENTIE
■Een afstand tot het dashboard van minimaal 25 cm aanhouden. Als de mi-
nimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet be-
schermen - levensgevaar!
■De voeten altijd tijdens het rijden in de voetenruimte houden - leg uw
voeten nooit op het dashboard, uit het raam of op de zittingen. Door een
verkeerde zithouding stelt u zich bij remmen of een aanrijding bloot aan
een verhoogd risico van lichamelijk letsel. Bij een activering van de airbag
kunt u zich door een verkeerde zithouding dodelijk verwonden!
Juiste zithouding van de passagiers op de zitplaatsen achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 9.
Om het gevaar voor verwondingen bij plotseling remmen of een ongeval te
verminderen, moeten de passagiers op de zitplaatsen achterin op het volgen-
de letten:
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd B » Af-
beelding 1 .op pagina 9
De veiligheidsgordel juist omgespen , » pagina 12 Veiligheidsgordels ge-
bruiken.
Een geschikt kinderveiligheidssysteem gebruiken als u kinderen in de wa-
gen meeneemt , .» pagina 22 Veilig vervoer van kinderen
Stoelen en hoofdsteunen instellen .» pagina 70
Voorbeelden van een verkeerde zithouding
Lees en bekijk eerst op bladzijde 9.
De maximale beschermende werking van de veiligheidsgordels wordt alleen bij
juist omgegespte veiligheidsgordels bereikt.
Verkeerde zithoudingen reduceren de beschermende werking van de veilig-
heidsgordels aanzienlijk en vergroten het risico van lichamelijk letsel door een
verkeerd gordelverloop.
Als bestuurder draagt u de verantwoordelijkheid voor uzelf, voor alle passa-
giers en in het bijzonder voor kinderen. Nooit toestaan dat iemand tijdens het
rijden een verkeerde zithouding inneemt in de wagen.
De volgende opsomming bevat aanwijzingen die, indien ze niet worden opge-
volgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden. Deze opsomming is niet vol-
ledig. Wij willen u hiermee attenderen op dit onderwerp.
Tijdens het rijden de volgende aanwijzingen in acht nemen.
Nooit staan.
Nooit op de stoelen staan.
Nooit op de stoelen knielen.
De rugleuning niet te sterk naar achteren kantelen.
Niet tegen het dashboard leunen.
Niet op de achterbank gaan liggen.
Niet alleen op het voorste deel van de zitting gaan zitten.
Niet dwars op de stoel gaan zitten.
Niet uit de ruiten leunen.
De voeten niet in de ruitopeningen houden.
De voeten niet op het dashboard leggen.
De voeten niet op de zitting leggen.
Niemand in de voetenruimte meenemen.
Niet zonder omgegespte veiligheidsgordel rijden.
Niet in de bagageruimte verblijven.
11
Passieve veiligheid

ATTENTIE
Aanwijzingen voor het juiste gebruik van de veiligheidsgordels
■Met een veiligheidsgordel mogen nooit 2 personen (ook geen kinderen)
worden omgegespt. De veiligheidsgordel mag ook niet over een op de
schoot van een passagier zittend kind worden gevoerd.
■De slotgesp mag alleen in het bij de betreffende zitting behorende slot-
deel worden gestoken. Het verkeerd omdoen van de veiligheidsgordel be-
invloedt de beschermende werking hiervan en de kans op letsel neemt toe.
■De invoertrechter van de slotgesp mag niet verstopt zijn, omdat anders
de slotgesp niet kan vergrendelen.
■Veel lagen kleding en ook losse kleding (bijvoorbeeld een mantel over
een colbert) belemmeren het correct aanliggen en de werking van de veilig-
heidsgordels.
■Het gebruik van klemmen of andere voorwerpen voor het instellen van de
veiligheidsgordels (bijvoorbeeld voor het inkorten van de veiligheidsgordels
bij kleinere personen) is verboden.
■De veiligheidsgordels voor de zitplaatsen achterin kunnen alleen goed
functioneren als de achterbankrugleuning correct is vergrendeld » pagina
73.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het onderhoud van de veiligheidsgordels
■De gordelband moet schoon worden gehouden. Een vervuilde veiligheids-
gordel kan de werking van de veiligheidsgordel negatief beïnvloeden » pa-
gina 138.
■De veiligheidsgordels mogen niet worden uitgebouwd en op geen enkele
manier worden gewijzigd. Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te
repareren.
■De staat van de veiligheidsgordels regelmatig controleren. Als beschadi-
gingen van de veiligheidsgordel, de gordelverbindingen, de gordeloprolau-
tomaat of het slot worden vastgesteld, moet de betreffende veiligheids-
gordel door een specialist worden vervangen.
■Veiligheidsgordels die tijdens een ongeval worden belast en daardoor uit-
gerekt worden, moeten worden vervangen - bij voorkeur door een specia-
list. Tevens moeten de verankeringen van de veiligheidsgordels worden ge-
controleerd.
Let op
Bij het gebruik van de veiligheidsgordels de nationale wettelijke bepalingen in
acht nemen.
Het natuurkundige principe van een frontale botsing
Afbeelding 4 Niet-vastgegespte bestuurder / niet-vastgegespte passa-
gier op zitplaats achterin
Lees en bekijk eerst op bladzijde 12.
Zodra de wagen in beweging is, ontstaat zowel bij de wagen als bij de inzitten-
den van de wagen bewegingsenergie, de zogenaamde kinetische energie.
De mate van kinetische energie is sterk afhankelijk van de snelheid van de wa-
gen en van het gewicht van de wagen en de inzittenden. Bij stijgende snelheid
en toenemend gewicht moet bij een ongeval meer energie worden afge-
bouwd.
De snelheid van de wagen is echter de belangrijkste factor. Als bijvoorbeeld de
snelheid van 25 km/h naar 50 km/h wordt verdubbeld, wordt de bewegings-
energie verviervoudigd!
De veelgehoorde mening dat het mogelijk is het lichaam bij een lichte aanrij-
ding met de handen tegen te houden, is verkeerd. Al bij geringe aanrijdings-
snelheden worden krachten op het lichaam werkzaam die niet meer kunnen
worden opgevangen.
Ook al rijdt u maar met een snelheid van 30 tot 50 km/h, bij een botsing ko-
men krachten vrij op het lichaam die een ton (1.000 kg) te boven kunnen gaan.
Het gewicht van bijvoorbeeld een persoon van 80 kg "neemt" bij 50 km/h toe
tot 4,8 ton (4.800 kg).
Bij een frontale botsing worden niet-vastgegespte inzittenden naar voren ge-
slingerd en stoten zij ongecontroleerd tegen delen in het interieur, zoals het
stuurwiel, het dashboard of de voorruit - » Afbeelding 4 . U kunt onder be-
paalde omstandigheden zelfs uit de wagen worden geslingerd, wat levensge-
vaarlijk of zelfs dodelijk letsel tot gevolg kan hebben.
13
Veiligheidsgordels

Ook voor inzittenden achterin is het belangrijk de gordel juist om te gespen
omdat zij bij een aanrijding ongecontroleerd door de wagen kunnen worden
geslingerd.
Een niet-vastgegespte passagier op een van de zitplaatsen achterin die geen
gordel draagt, brengt niet alleen zichzelf in gevaar, maar ook degene die vóór
hem zit - » Afbeelding 4 .
Veiligheidsgordels omgespen en losmaken
Afbeelding 5 Veiligheidsgordel omgespen / losmaken
Afbeelding 6 Verloop van de gordelband van de schouder- en heupgor-
del / gordelverloop bij zwangere vrouwen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 12.
Omgespen
›De voorstoel en de hoofdsteun1) correct instellen, voordat de veiligheidsgor-
del wordt omgegespt .» pagina 9
›De gordel aan de slotgesp langzaam over borst en bekken trekken.
›De slotgesp in het bij de stoel behorende gordelslot - » Afbeelding 5 ste-
ken tot deze hoorbaar vastklikt.
›Aan de veiligheidsgordel trekken en controleren of de slotgesp goed in het
slot is vastgeklikt.
Een kunststof knop in de gordel houdt de gordelgesp zo dat hij makkelijk kan
worden vastgepakt.
Voor de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels is het gor-
delverloop van groot belang.
Het schoudergordeldeel mag nooit over de hals lopen, maar moet ongeveer
over het midden van de schouder lopen en goed tegen het bovenlichaam aan-
liggen. Het heupgordeldeel moet vóór het bekken worden gelegd, mag niet
over de buik lopen en moet altijd strak tegen het lichaam aanliggen » Afbeel-
ding 6 - .
Ook zwangere vrouwen moeten altijd de veiligheidsgordel dragen. Alleen dat
biedt de beste bescherming voor het ongeboren kind.
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordeldeel zo diep mogelijk tegen het
bekken liggen, zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend » Af-
beelding 6 - .
Losmaken
Veiligheidsgordel alleen bij stilstaande wagen losmaken.
›De rode knop in het gordelslot - » Afbeelding 5 indrukken, de slotgesp
springt uit het slot.
›De gordel met de hand teruggeleiden, zodat deze gemakkelijker volledig op-
rolt en daarbij niet verdraait.
VOORZICHTIG
Bij het losmaken van de veiligheidsgordel erop letten, dat de slotgesp de por-
tierbekleding en andere delen van het interieur niet beschadigt.
1) Geldt niet voor de sportstoelen.
14 Veiligheid

Gordelhoogteverstelling op de voorstoelen
Afbeelding 7
Voorstoel: Hoogteverstelling vei-
ligheidsgordels
Lees en bekijk eerst op bladzijde 12.
Met behulp van de gordelhoogteverstelling kan het verloop van de voorste
veiligheidsgordel bij de schouder worden aangepast aan het lichaam.
›Op de doorvoerplaat drukken en deze in de gewenste richting naar boven of
naar beneden schuiven .» Afbeelding 7
›Na het verstellen met een ruk aan de veiligheidsgordel trekken om te contro-
leren of de doorvoerplaat goed is vergrendeld.
Gordeloprolautomaten en gordelspanners
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Gordeloprolautomaten 15
Gordelspanner 15
Gordeloprolautomaten
Elke veiligheidsgordel is uitgerust met een gordeloprolautomaat.
Bij langzaam trekken aan de veiligheidsgordel is de volledige bewegingsvrij-
heid van de gordel gegarandeerd. Als met een ruk aan de veiligheidsgordel
wordt getrokken, wordt deze door de oprolautomaat geblokkeerd.
De veiligheidsgordels blokkeren ook bij een noodremming, bij het accelereren,
bij het rijden in de bergen en in bochten.
ATTENTIE
Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier met een ruk aan wordt
getrokken, dient deze direct door een specialist te worden gecontroleerd.
Gordelspanner
De veiligheid van bestuurder en bijrijder wordt door de gor-gordeldragende
delspanners op de oprolautomaten van de voorste veiligheidsgordels vergroot.
Bij een frontale aanrijding vanaf een bepaalde zwaarte worden de veiligheids-
gordels automatisch gespannen. De gordelspanners kunnen ook bij niet gedra-
gen veiligheidsgordels worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van opzij met een bepaalde zwaarte wordt de veiligheidsgor-
del aan de zijde van de aanrijding automatisch gespannen.
Bij lichte frontale botsingen, aanrijdingen van opzij en van achteren, bij een
koprol en bij ongevallen waarbij geen grote krachten van voren werkzaam zijn,
vindt er geen activering van de gordelspanners plaats.
ATTENTIE
■Alle werkzaamheden aan het systeem evenals het uit- en inbouwen van
systeemonderdelen vanwege andere reparatiedoeleinden mogen alleen
door een specialist worden uitgevoerd.
■De beschermende werking van het systeem is slechts beperkt tot één
aanrijding. Als de gordelspanners werden geactiveerd, moet het systeem
worden vervangen.
Let op
■Bij het activeren van de gordelspanners komt rook vrij. Dat is geen teken dat
de wagen in brand staat.
■Bij het afvoeren en verwerken van de wagen of van delen van het gordel-
spannersysteem de nationale wettelijke bepalingen in acht nemen. Deze voor-
schriften zijn bekend bij de ŠKODA Servicepartners en bij hen kunt u ook gede-
tailleerde informatie krijgen.
15
Veiligheidsgordels

Airbagsysteem
Beschrijving van het airbagsysteem
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Systeembeschrijving 16
Airbagactivering 17
ATTENTIE
■De beste beschermende werking van de airbags wordt alleen in combi-
natie met omgegespte veiligheidsgordels bereikt.
■De airbag is geen vervanging van de veiligheidsgordel, maar een deel van
het totale passieve veiligheidsconcept van de wagen.
■Om ervoor te zorgen dat de inzittenden bij het activeren van de airbags
zo optimaal mogelijk worden beschermd, moet de instelling van de voor-
stoelen aan de lichaamsgrootte zijn aangepast , » pagina 9 Juiste en veilige
zithouding.
■Wanneer u tijdens het rijden geen veiligheidsgordels hebt omgegespt, te
ver naar voren leunt of een andere verkeerde zitpositie inneemt, staat u bij
een ongeval bloot aan een verhoogd gevaar voor letsel.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het behandelen van het airbagsysteem
■Als zich een storing voordoet, het airbagsysteem direct door een specia-
list laten controleren. Anders bestaat het gevaar dat de airbags bij een on-
geval niet worden geactiveerd.
■Aan de delen van het airbagsysteem mag geen enkele verandering wor-
den aangebracht.
■Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbou-
wen van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaam-
heden (bijvoorbeeld het stuurwiel uitbouwen) mogen alleen door een spe-
cialist worden uitgevoerd.
■Nooit wijzigingen aan de voorbumper of aan de carrosserie aanbrengen.
ATTENTIE (vervolg)
■Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de afzonderlijke
delen van het airbagsysteem, omdat dit tot activeren van een airbag kan
leiden.
■De beschermende werking van het airbagsysteem is beperkt tot slechts
één ongeval. Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden
vervangen.
Systeembeschrijving
Lees en bekijk eerst op bladzijde 16.
De status van het airbagsysteem wordt door het controlelampje in het in-
strumentenpaneel weergegeven .» pagina 40
Als de airbags worden geactiveerd, vullen ze zich met gas en ontvouwen zich.
Bij het opblazen van de airbag komt een grijs-wit of rood, onschadelijk gas vrij.
Dat is volkomen normaal en betekent niet dat er in de wagen brand is uitge-
broken.
Het airbagsysteem bestaat (afhankelijk van de wagenuitvoering) uit de
volgende modules.
›Elektronisch regelapparaat.
›Voorairbag voor de bestuurder en de bijrijder .» pagina 17
›Zij-airbags .» pagina 18
›Hoofdairbags .» pagina 19
›Airbagcontrolelampje in het instrumentenpaneel .» pagina 40
›Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag .» pagina 21
›Controlelampje voor een buiten werking gestelde/in paraatheid gebrachte
bijrijdersvoorairbag in het middenstuk van het dashboard .» pagina 21
Let op
■Het airbagsysteem is gedurende zijn gehele levensduur onderhoudsvrij.
■Als de wagen wordt verkocht moet de complete wagendocumentatie aan de
koper worden meegegeven Let op dat ook de documentatie voor een eventu-
eel buiten werking gestelde airbag aan bijrijderszijde daarbij hoort!
■Bij het afvoeren en verwerken van de wagen of van delen van het airbagsys-
teem de nationale wettelijke bepalingen in acht nemen.
16 Veiligheid

Airbagactivering
Lees en bekijk eerst op bladzijde 16.
Het opblazen van de airbag vindt in een fractie van een seconde en met hoge
snelheid plaats, om bij een ongeval extra bescherming te kunnen bieden.
Het airbagsysteem is alleen bij ingeschakeld contact actief.
Bij bijzondere aanrijdingsituaties kunnen meerdere airbags gelijktijdig worden
geactiveerd.
Bij frontale botsingen en aanrijdingen van opzij of van achter-minder ernstige
en en het kantelen of over de kop slaan van de wagen worden de airbags niet
geactiveerd.
Activeringsfactoren
De voor elke situatie geldende activeringsvoorwaarden van het airbagsysteem
kunnen niet exact worden gedefinieerd. Een belangrijke rol hierbij spelen bij-
voorbeeld factoren zoals de aard van het obstakel dat door de wagen wordt
geraakt (hard, zacht), de botsingshoek, rijsnelheid enzovoort.
Doorslaggevend voor de activering van de airbags is de optredende mate van
vertraging. Het regelapparaat analyseert het verloop van de botsing en acti-
veert het betreffende veiligheidssysteem.
Als de tijdens de botsing optredende en gemeten vertraging van de wagen on-
der de in het regelapparaat aangegeven referentiewaarden blijft, worden de
airbags niet geactiveerd, hoewel de wagen als gevolg van de botsing vrij sterk
vervormd kan zijn.
Bij ernstige frontale aanrijdingen worden de volgende airbags geactiveerd.
›Bestuurdersvoorairbag.
›Bijrijdersvoorairbag.
Bij ernstige aanrijdingen van opzij worden de volgende airbags geactiveerd.
›Zij-airbags voorin aan zijde van het ongeval.
›Hoofdairbags aan zijde van het ongeval.
Bij een airbagactivering gebeurt het volgende.
›De binnenverlichting gaat branden (wanneer de schakelaar voor de binnen-
verlichting in de de portiercontactstand staat).
›De alarmlichten worden ingeschakeld.
›Alle portieren worden ontgrendeld.
›De brandstoftoevoer naar de motor wordt onderbroken.
Airbagoverzicht
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Voorairbags 17
Zij-airbags 18
Hoofdairbags 19
Voorairbags
Afbeelding 8 Inbouwplaatsen van airbags / gasgevulde airbags
Afbeelding 9
Veilige afstand tot het stuurwiel
De voorairbags bieden als aanvulling op de veiligheidsgordels extra bescher-
ming voor het hoofd- en borstbereik van de bestuurder en bijrijder bij zware
frontale botsingen.
De bestuurdersvoorairbag zit in het stuurwiel, de bijrijdersvoorairbag zit in het
dashboard boven het opbergvak - » Afbeelding 8 .
17
Airbagsysteem

Als de airbags worden geactiveerd, ontvouwen ze zich voor de bestuurder en
bijrijder - . Bij het contact met de volledig opgeblazen airbag» Afbeelding 8
wordt de voorwaartse beweging van de bestuurder en de bijrijder gedempt en
het gevaar voor letsel voor hoofd en bovenlichaam verminderd.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor de juiste zitpositie
■Het is belangrijk dat de bestuurder en bijrijder een afstand van minstens
25 cm tot het stuurwiel resp. het dashboard aanhouden A .» Afbeelding 9
Als de minimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u
niet beschermen - levensgevaar! Bovendien moeten de voorstoelen en de
hoofdsteunen altijd in overeenstemming met de lichaamsgrootte zijn inge-
steld.
■Bij het activeren van de airbag treden grote krachten op, zodat bij een
verkeerde stoelinstelling of zitpositie letsel kan optreden.
■Tussen de inzittenden voorin en het werkingsgebied van de airbag mo-
gen zich geen andere personen, dieren of voorwerpen bevinden.
ATTENTIE
Voorairbag en vervoer van kinderen
■Kinderen mogen nooit onbeschermd op de voorstoel van de wagen wor-
den meegenomen. Als airbags bij een ongeval worden geactiveerd, zouden
kinderen zwaar gewond kunnen raken of zelfs worden gedood!
■Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld » pagi-
na 20, . Als dat niet gebeurt, kan het kindAirbags buiten werking stellen
door de geactiveerde bijrijdersvoorairbag zwaar gewond raken of zelfs wor-
den gedood. Bij het vervoeren van kinderen op de bijrijdersstoel de betref-
fende nationale wettelijke bepalingen met betrekking tot het gebruik van
kinderzitjes in acht nemen.
ATTENTIE
Algemene aanwijzingen
■Het stuurwiel en het oppervlak van de airbageenheid in het dashboard
aan bijrijderszijde niet beplakken, bekleden of op andere wijze bewerken.
Deze delen mogen alleen met een droge of met water vochtig gemaakte
ATTENTIE (vervolg)
doek worden gereinigd. Op de afdekkingen van de airbageenheid of in de
onmiddellijke nabijheid daarvan mogen geen voorwerpen worden gemon-
teerd, zoals bekerhouders, telefoonhouders enzovoort.
■Nooit voorwerpen op het dashboardoppervlak van de bijrijdersairbag
neerleggen.
Let op
■In wagens met bestuurdersvoorairbag zit op het stuurwiel het opschrift
.
■In wagens met bijrijdersvoorairbag zit op het dashboard aan bijrijderszijde
het opschrift .
Zij-airbags
Afbeelding 10 Inbouwplaats van de zij-airbag in de bestuurdersstoel /
gasgevulde zij-airbag
De zij-airbags bieden extra bescherming voor het bovenlichaam (borst, buik en
bekken) van de inzittenden bij zware aanrijdingen van opzij.
De zij-airbags zijn in de rugleuningvulling van de voorstoelen onderge-
bracht - » Afbeelding 10 .
Bij het activeren van de zij-airbags - » Afbeelding 10 worden aan de betref-
fende zijde ook de hoofdairbag en de gordelspanner automatisch geactiveerd.
Bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voorwaartse be-
weging van de inzittenden gedempt en het gevaar voor letsel voor het volledi-
ge bovenlichaam (borst, buik en bekken) aan de zijde die naar het portier is ge-
richt verminderd.
18 Veiligheid

ATTENTIE
Aanwijzingen voor de juiste zitpositie
■Uw hoofd nooit op de plaats houden waar de zij-airbag naar buiten komt.
Anders zou u bij een ongeval zwaar gewond kunnen raken. Dit geldt met
name voor kinderen die niet in een geschikt kinderzitje worden ver-
voerd , .» pagina 24 Veilig vervoer van kinderen en de zij-airbag
■Tussen de personen en het werkingsgebied van de airbag mogen zich
geen andere personen, dieren of voorwerpen bevinden. Op de portieren
mogen geen accessoires, zoals bekerhouders, aangebracht zijn.
■Als kinderen tijdens het rijden een verkeerde zithouding innemen, wor-
den zij bij een ongeval blootgesteld aan een verhoogd gevaar voor letsel.
Dit kan zware verwondingen tot gevolg hebben , .» pagina 22 Kinderzitje
ATTENTIE
■Aan de kledinghaken in de wagen uitsluitend kleding met weinig gewicht
ophangen. In de zakken van de kledingstukken geen zware of scherpe
voorwerpen laten zitten.
■Er mogen geen grote krachten, zoals krachtig stoten, trappen enzovoort,
op de rugleuningen worden uitgeoefend, omdat anders het systeem kan
worden beschadigd. De zij-airbags zouden in dit geval niet worden geacti-
veerd!
■U mag geen stoelhoezen op de bestuurders- of bijrijdersstoel aanbrengen
die niet uitdrukkelijk door ŠKODA zijn vrijgegeven. Omdat de airbag aan de
zijkant uit de stoel wordt ontvouwen, zou bij gebruik van niet-vrijgegeven
stoelhoezen de beschermende werking van de zij-airbags aanzienlijk wor-
den beperkt.
■Beschadigingen aan de originele stoelbekleding bij de zij-airbageenheid
moeten direct door een specialist worden gerepareerd.
■De airbageenheden in de voorstoelen mogen geen beschadigingen,
scheuren en diepe krassen vertonen. Openen met geweld is niet toege-
staan.
Let op
In wagens met zij-airbags zit aan de voorstoelleuning een label met het op-
schrift .
Hoofdairbags
Afbeelding 11 Inbouwplaats van de hoofdairbag / gasgevulde hoofdairbag
De hoofdairbags bieden extra bescherming voor hoofd en nek van de inzitten-
den bij zware aanrijdingen van opzij.
Die hoofdairbags bevinden zich boven de portieren aan beide zijden van het
interieur - » Afbeelding 11 .
Bij een wordt de hoofdairbag samen met de betreffendeaanrijding van opzij
zij-airbag en de gordelspanner van de voorstoel aan de zijde van de aanrijding
geactiveerd.
Bij het activeren bedekt de airbag het gehele gebied van de voor- en achter-
portieren alsook de portierstijlen - » Afbeelding 11 .
Het contact van het hoofd met interieurdelen wordt door de opgeblazen
hoofdairbag gedempt. Door de verminderde belasting en de minder krachtige
bewegingen van het hoofd wordt bovendien de belasting van de nek vermin-
derd.
ATTENTIE
■Op de plaats waar de hoofdairbags naar buiten komen mogen zich geen
voorwerpen bevinden, zodat de airbags zich ongehinderd kunnen ontvou-
wen.
■Aan de kledinghaken in de wagen uitsluitend kleding met weinig gewicht
ophangen. In de zakken van de kledingstukken geen zware of scherpe
voorwerpen laten zitten. Bovendien mogen voor het ophangen van kleding
geen kledinghangers worden gebruikt.
19
Airbagsysteem

Veilig vervoer van kinderen
Kinderzitje
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel 22
Gebruik van het kinderzitje op de bijrijdersstoel 23
Veilig vervoer van kinderen en de zij-airbag 24
Groepenindeling van kinderzitjes 24
Gebruik van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd 24
Kinderen op de zitplaatsen achterin zitten veiliger dan op de bijrijdersstoel.
In tegenstelling tot volwassenen zijn de spieren en botten van kinderen nog
niet helemaal volgroeid. Kinderen staan daarom bloot aan een groter risico op
letsel.
Kinderen dienen in overeenstemming met de betreffende wettelijke voor-
schriften te worden vervoerd.
Er dienen kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm te worden gebruikt. De ECE-
R-norm betekent: Richtlijn van de Economische Commissie voor Europa
(Economic Commission for Europe - Regulation).
De kinderzitjes die aan de ECE-R 44-norm voldoen, zijn voorzien van een niet
verwijderbaar keurmerk: grote E in een cirkel, daaronder het keuringsnummer.
ATTENTIE
■Bij het gebruik van kinderzitjes dienen de nationale wettelijke bepalingen
in acht te worden genomen.
■In geen geval mogen kinderen - ook geen baby's! - op schoot worden
meegenomen.
■Nooit kinderen zonder toezicht in de wagen laten. Bij bepaalde externe
klimatologische omstandigheden kunnen in de wagen levensbedreigende
temperaturen ontstaan.
■Het kind dient dient tijdens de gehele duur van de rit beveiligd te zijn! An-
ders zou het kind in geval van een ongeval door de wagen kunnen worden
geslingerd en kan hierdoor zichzelf en de andere passagiers levensgevaar-
lijk verwonden.
ATTENTIE (vervolg)
■Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of een verkeerde zithou-
ding innemen, staan ze bij een ongeval bloot aan een groter risico op licha-
melijk letsel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de bijrijders-
stoel worden vervoerd - als het airbagsysteem bij een ongeval wordt geac-
tiveerd kunnen ze zwaar gewond raken of zelfs worden gedood!
■Let voor het goede verloop van de gordels beslist op de gegevens van de
fabrikant van het kinderzitje. Een verkeerd gedragen veiligheidsgordel kan
zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel leiden.
■Er moet worden gecontroleerd of de veiligheidsgordels correct over het li-
chaam lopen. Bovendien moet erop worden gelet, dat de gordel niet door
eventuele scherpe randen kan worden beschadigd.
■Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld. Meer
informatie , .» pagina 22 Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel
VOORZICHTIG
■Vóór het inbouwen van een naar voren gericht kinderzitje de betreffende
hoofdsteun zo hoog mogelijk instellen.
■Indien de hoofdsteun ook in de hoogste stand het inbouwen van het kinder-
zitje voorkomt, moet de hoofdsteun worden uitgebouwd . Na het» pagina 71
uitbouwen van het kinderzitje de hoofdsteun weer aanbrengen.
Let op
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken. Deze kinderzitjes werden voor het gebruik in ŠKODA-wagens ont-
wikkeld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel
Geldt niet voor Taiwan
Afbeelding 13
Sticker op de B-stijl aan bijrij-
derszijde
22 Veiligheid

Afbeelding 14 Zonneklep aan bijrijderszijde / sticker
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 22.
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje op een stoel gebruiken die door
een zich hiervoor bevindende parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan
hierdoor zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Wij adviseren om veiligheidsredenen kinderzitjes zo veel mogelijk op een zit-
plaats achterin te monteren.
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel, moeten de volgende aan-
wijzingen worden opgevolgd.
›Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld .»
›De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zetten, zodat tussen bijrijders-
stoel en leuning van het kinderzitje een stabiel contact bestaat.
›De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren verschuiven, zodat geen contact
bestaat tussen de bijrijdersstoel en het daarachter aangebrachte kinderzitje.
›Bij kinderzitjes van de groepen 2 resp. 3 dient erop te worden gelet dat de
doorvoerplaat aan de hoofdsteun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de doorvoerplaat op de B-stijl aan bijrijderszijde.
›De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
›De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar boven verstel-
len.
›Het kinderzitje op de stoel monteren en het kind in het kinderzitje bevesti-
gen overeenkomstig de handleiding van de fabrikant van het kinderzitje.
ATTENTIE
■Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld » pagi-
na 20, .Airbags buiten werking stellen
■Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel een naarnooit
achteren gericht kinderzitje gebruiken. Dit kinderzitje bevindt zich in het
gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij acti-
vering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk verwonden.
■Op dit feit attendeert ook de sticker die zich op een van de volgende
plaatsen bevindt.
■Op de B-stijl aan bijrijderszijde . De sticker is zichtbaar na» Afbeelding 13
het openen van het bijrijdersportier.
■Op de zonneklep aan bijrijderszijde. Bij wagens voor enkele landen be-
vindt zich op de zonneklep aan bijrijderszijde de sticker .» Afbeelding 14
■Bij kinderzitjes van de groepen 2 resp. 3 dient erop te worden gelet dat de
doorvoerplaat aan de hoofdsteun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de doorvoerplaat op de B-stijl aan bijrijderszijde.
■Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de bijrijdersstoel niet
meer wordt gebruikt, dient de bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid te
worden gebracht.
Gebruik van het kinderzitje op de bijrijdersstoel
Geldt voor Taiwan
Afbeelding 15 Zonneklep aan bijrijderszijde / sticker
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 22.
Geen zuigelingen, kleuters en kinderen op de bijrijdersstoel vervoeren.
23
Veilig vervoer van kinderen

Bevestigingsogen van -systeem
Afbeelding 17
Labels van het ISOFIX-systeem
is een systeem voor een snelle en veilige kinderzitjebevestiging.
Bij de buitenste zitplaatsen bevinden zich twee bevestigingsogen voor de be-
vestiging van een kinderzitje met -systeem. De betreffende plaatsen zijn
gemarkeerd met labels met de tekst .» Afbeelding 17
ATTENTIE
■Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het -systeem beslist
de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht nemen.
■Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het -systeem bedoel-
de bevestigingsogen nooit andere kinderzitjes, gordels of andere voorwer-
pen bevestigen - levensgevaar!
Let op
■Kinderzitjes met het -systeem kunnen alleen in een wagen met -sys-
teem worden ingebouwd als deze voor dit model zijn goedgekeurd. Meer infor-
matie krijgt u bij een ŠKODA Partner.
■Kinderzitjes met het -systeem zijn verkrijgbaar uit het originele ŠKODA-
accessoiresprogramma.
Gebruik van kinderzitjes met het -systeem
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes met het -systeem op de
betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
Groep Klasse
van het kinderzitjea) Bijrijdersstoel Achterbank buitenste zitplaats Achterbank midden
0
tot 10 kg EX IL-SU X
0+
tot 13 kg
E
X IL-SU XD
C
1
9-18 kg
D
XIL-SU
IUF X
C
B
B1
A
25
Veilig vervoer van kinderen

Afbeelding 19 Bestuurdersruimte
28 Bediening

Bediening
Bestuurdersruimte
Overzicht
Elektrische ruitbediening 57
Slotgreep 52
Elektrische buitenspiegelverstelling 69
Luchtroosters 88
Parkeertickethouder 75
Bedieningshendel:
›Knipperlichten, grootlicht en parkeerlicht, grootlichtsignaal 61
›Snelheidsregelsysteem 115
Stuurwiel:
›Met claxon
›Met bestuurdersvoorairbag 17
›Met bedieningstoetsen voor radio, navigatiesysteem en tele-
foon 92
›Met toetsen voor de bediening van het informatiesysteem 42
Instrumentenpaneel 30
Bedieningshendel:
›Ruitenwisser- en sproeierinstallatie 67
›Informatiesysteem 42
Afhankelijk van de uitrusting:
›Radio
›Navigatiesysteem
Toets voor alarmlichten 63
Controlelampje voor buiten werking gestelde bijrijdersvoorair-
bag 21
Luchtroosters in het middelste deel van het dashboard 88
Binnenspiegel 68
Sleutelschakelaar voor het buiten werking stellen van de bijrij-
dersairbag (in het opbergvak aan bijrijderszijde) 21
Bijrijdersvoorairbag 17
Opbergvak aan bijrijderszijde 80
Luchtroosters 88
Elektrische ruitbediening in het bijrijdersportier 56
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
Slotgreep 52
Lichtschakelaar 59
Lichtbundelhoogteverstelling (in het dashboard) 60
Ontgrendelingshendel van motorkap 143
Zekeringenhouder in het dashboard 176
Hendel voor stuurwielverstelling 10
Contactslot 104
Pedalen 108
Opbergvak 75
Handremhendel 106
Afhankelijk van de uitrusting:
›Versnellingshendel (schakelbak) 107
›Keuzehendel (automatische versnellingsbak) 108
Afhankelijk van de uitrusting:
›Bekerhouder 76
›Multimediahouder 78
›Asbak 77
MDI-ingang 100
Rij toetsen afhankelijk van de uitrusting:
› Stoelverwarming van de linkervoorstoel 72
› Stabiliseringscontrole (ESC) 113
› Centrale vergrendeling 53
› Achterruitverwarming 65
›
Start-stopsysteem 117
› Stoelverwarming van de rechtervoorstoel 72
Afhankelijk van de uitrusting:
›Bediening voor verwarming 89
›Bediening voor airconditioning 89
›Bediening voor Climatronic 90
Let op
Bij wagens met rechts stuur zijn de bedieningselementen gedeeltelijk anders
gerangschikt dan weergegeven op . De symbolen van de ver-» Afbeelding 19
schillende bedieningselementen komen echter wel overeen.
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
29
Bestuurdersruimte

Instrumenten en controlelampjes
Instrumentenpaneel
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Overzicht 30
Toerenteller 31
Display 31
Snelheidsmeter 31
Koelvloeistoftemperatuurmeter 32
Brandstofmeter 32
Teller voor de afgelegde rijafstand 33
Klok instellen 33
Weergave van tweede snelheid 33
Auto-Check-Control 34
Het instrumentenpaneel voorziet de bestuurder van belangrijke informatie
zoals de actuele snelheid, het motortoerental, de toestand van sommige voer-
tuigsystemen e.d.
Storingindicatie
Als een storing in het instrumentenpaneel aanwezig is, wordt op het display
de melding weergegeven.Error
De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Houd uw aandacht altijd bij het verkeer! Als bestuurder draagt u de volledi-
ge verantwoordelijkheid voor een veilig verkeersgedrag.
Let op
Bij ingeschakeld contact is het instrumentenpaneel verlicht 1). De helderheids-
stand wordt automatisch afhankelijk van de omgevingsverlichting ingesteld.
Overzicht
Afbeelding 20 Instrumentenpaneel - variant 1
Afbeelding 21 Instrumentenpaneel - variant 2
Lees en bekijk eerst op bladzijde 30.
Toerenteller » pagina 31
›Met controlelampjes » pagina 34
Display » pagina 31
1
2
1) Geldt alleen voor wagens met het instrumentenpaneel in variant 1.
30 Bediening

Snelheidsmeter » pagina 31
›
Met controlelampjes » pagina 34
Toets voor weergavemodus:
›Tijdinstellingen » pagina 33
›Activeren/deactiveren van de weergave van de tweede snelheid 1) » pa-
gina 33
›Service-intervallen - Weergave van de resterende dagen en het aantal
kilometers tot de eerstvolgende servicetermijn1) » pagina 48
Knop voor:
›Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen » pagina 33
›Tijd instellen
›De met toets 5 gekozen modus activeren/deactiveren
Koelvloeistoftemperatuurmeter2) » pagina 32
Brandstofmeter2) » pagina 32
Toerenteller
Lees en bekijk eerst op bladzijde 30.
De toerenteller 1 resp. » Afbeelding 20 op pagina 30 » Afbeelding 21 op pagi-
na 30 geeft het actuele motortoerental per minuut aan.
Het begin van het rode bereik van de toerenteller geeft het maximaal toege-
stane motortoerental aan van een ingereden motor die op bedrijfstemperatuur
is.
Vóór het bereiken van het rode bereik van de toerentellerschaal naar de eerst-
volgende versnelling opschakelen resp. keuzehendelstand kiezen van de au-D
tomatische versnellingsbak.
De geadviseerde versnelling moet in acht worden genomen om het optimale
motortoerental aan te houden .» pagina 43
VOORZICHTIG
De naald van de toerenteller mag slechts kort in het rode gedeelte komen -
anders bestaat gevaar voor motorschade!
3
4
5
6
7
Display
Afbeelding 22
Displaytypes
Lees en bekijk eerst op bladzijde 30.
Displaytypes » Afbeelding 22
MAXI DOT-display
Segmentdisplay
Op het display verschijnen de volgende weergaven.
›Brandstofmeter3) » pagina 32
›Afgelegde afstand » pagina 33
›Tijd » pagina 33
›Weergaven van informatiesysteem » pagina 42
›Weergaven van service-intervalindicatie » pagina 48
VOORZICHTIG
Om eventuele beschadigingen te voorkomen, bij contact met het display (bij-
voorbeeld reinigen) de contactsleutel verwijderen.
Snelheidsmeter
Lees en bekijk eerst op bladzijde 30.
De snelheidsmeter 3 resp. » Afbeelding 20 op pagina 30 » Afbeelding 21 op
pagina 30 geeft de actuele snelheid aan.
1) Geldt alleen voor wagens met het instrumentenpaneel in variant 2.
2) Geldt alleen voor wagens met het instrumentenpaneel in variant 1.
3) Geldt alleen voor het segmentdisplay (instrumentenpaneel in variant 2).
31
Instrumenten en controlelampjes

Als na het bijvullen van koelvloeistof en het inschakelen van het contact het
controlelampje , kan de rit worden voortgezet.niet gaat branden
Als het koelvloeistofpeil in het voorgeschreven gebied ligt en het controle-
lampje na het inschakelen van het contact opnieuw , dan kan er eenbrandt
storing in de koelluchtventilator zijn.
›Het contact uitschakelen.
›De zekering voor de koelluchtventilator controleren en deze zo nodig ver-
vangen , .» pagina 178 Zekeringen in de motorruimte
Als het koelvloeistofpeil alsmede de ventilatorzekering in orde zijn en het con-
trolelampje na het inschakelen van het contact opnieuw , brandt niet ver-
der rijden!
De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
■Voorzichtig het koelvloeistofexpansiereservoir openen. Bij een warme
motor staat het koelsysteem onder druk - gevaar voor verbranding! Laat
daarom voor het losdraaien van de vuldop de motor afkoelen.
■De koelluchtventilator niet aanraken. De koelluchtventilator kan ook bij
uitgeschakeld contact vanzelf worden ingeschakeld, gevaar voor verwon-
dingen!
VOORZICHTIG
■Verstralers en andere aanbouwdelen voor de luchttoevoer verslechteren de
koelwerking van de koelvloeistof.
■De radiateur nooit afdekken, er bestaat gevaar voor een oververhitte motor.
Stuurbekrachtiging
Lees en bekijk eerst op bladzijde 35.
Als het controlelampje , is er een storing in de stuurbekrachtigingbrandt
aanwezig.
De stuurbekrachtiging biedt minder ondersteuning of werkt helemaal niet.
De hulp van een specialist inroepen.
Stabiliseringscontrole (ESC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 35.
Als het controlelampje , doet de ESC momenteel een ingreep.knippert
Als het controlelampje , is er een storing in de ESC aanwezig.brandt
Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven.
Storing: stabiliseringscontrole (ESC)
of
Storing: aandrijfslipregeling (ASR)
De hulp van een specialist inroepen.
Als het controlelampje direct na het starten van de motor gaat , kanbranden
de ESC om technische redenen uitgeschakeld zijn.
›Het contact uit- en weer inschakelen.
Als het controlelampje na het opnieuw starten van de motor niet gaat bran-
den, functioneert de ESC weer volledig.
Meer informatie , .» pagina 113 Stabiliseringscontrole (ESC)
Let op
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het in-
schakelen van het contact het controlelampje branden. Als het controle-
lampje na het rijden van een korte afstand niet uitgaat, is er een storing in het
systeem aanwezig. De hulp van een specialist inroepen.
Aandrijfslipregeling (ASR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 35.
Als het controlelampje
doet de ASR momenteel een ingreep.knippert
Als het controlelampje
, is er een storing in de ASR aanwezig.brandt
Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven.
Storing: aandrijfslipregeling (ASR)
De hulp van een specialist inroepen.
Als het controlelampje
direct na het starten van de motor gaat ,branden
kan de ASR om technische redenen uitgeschakeld zijn.
37
Instrumenten en controlelampjes

›Het contact uit- en weer inschakelen.
Als het controlelampje na het opnieuw starten van de motor niet meer
brandt, functioneert de ASR weer volledig.
Meer informatie , .» pagina 114 Aandrijfslipregeling (ASR)
Let op
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het in-
schakelen van het contact het controlelampje branden. Als het controle-
lampje na het rijden van een korte afstand niet uitgaat, is er een storing in het
systeem aanwezig. De hulp van een specialist inroepen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 35.
Als het controlelampje , is er een storing in het ABS aanwezig.brandt
Op het MAXI DOT-display wordt de volgende melding weergegeven.
Storing: ABS
Voor het afremmen van de wagen wordt alleen nog het gewone remsysteem
zonder het ABS gebruikt.
De hulp van een specialist inroepen.
Bij een ABS-storing worden ook de andere rem- en stabiliteitssystemen uitge-
schakeld , .» pagina 113 Rem- en stabiliteitssystemen
ATTENTIE
■Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
■Als het controlelampje samen met het controlelampje ,» pagina 35
Remsysteem brandt, De hulp van een specialist in-niet verder rijden!
roepen.
Mistachterlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 35.
Het controlelampje bij ingeschakeld mistachterlicht.brandt
Defecte lamp
Lees en bekijk eerst op bladzijde 35.
Het controlelampje bij een defect lampje resp. bij defecte lampjesbrandt
van de buitenverlichting .
Het controlelampje binnen enkele seconden na het inschakelen vanbrandt
het contact resp. als een verlichting met een defect lampje wordt ingescha-
keld.
Op het MAXI DOT-display wordt bijvoorbeeld de volgende melding weergege-
ven.
INFORMATIE Dimlicht rechtsvoor controleren!
Het achterlicht en de kentekenplaatverlichting bevatten meerdere gloeilam-
pen. Het controlelampje gaat alleen branden als alle gloeilampen van het
stadslicht (in een achterlicht) resp. de kentekenplaatverlichting defect zijn 1).
De werking van deze gloeilampen moet daarom regelmatig worden gecontro-
leerd.
Uitlaatgascontrolesysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 35.
Als het controlelampje , is er een storing in het uitlaatgascontrole-brandt
systeem aanwezig. Er kan in de noodmodus worden gereden.
De hulp van een specialist inroepen.
Voorgloeisysteem (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 35.
Het controlelampje
gaat na het inschakelen van het contact . Nabranden
het uitgaan van het lampje kan de motor direct worden gestart.
Als het controlelampje of brandt, is er een storing in het voor-niet continu
gloeisysteem aanwezig.
Begint het controlelampje tijdens het rijden , is er een storingte knipperen
in de motorregeling aanwezig. Er kan in de noodmodus worden gereden.
1) Geldt voor wagens met start-stopsysteem.
38 Bediening

Toets/
kartel-
wiel
Handeling Functie
D
Naar boven of naar be-
neden draaien
Weergaven kiezen / weergavenwaarden
instellen
Kort indrukken Weergave weergeven / weergave beves-
tigen
Weergave van lage temperatuur
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Weergave op het MAXI DOT-display
Daalt de buitentemperatuur tijdens het rijden onder +4 °C, verschijnt op het
display voor de temperatuurweergave het volgende symbool . Er klinkt een
akoestisch signaal.
Ligt de buitentemperatuur reeds bij het inschakelen van het contact onder
+4 °C, verschijnt het symbool direct.
Weergave op het segmentdisplay 1)
Daalt de buitentemperatuur tijdens het rijden onder +4 °C, verschijnt op het
display de temperatuurweergave , en daar-» pagina 45 Buitentemperatuur
voor het volgende symbool . Er klinkt een akoestisch signaal.
Ligt de buitentemperatuur reeds bij het inschakelen van het contact onder
+4 °C, verschijnen de temperatuurweergave en het symbool direct.
Na het indrukken van toets A wordt de informa-» Afbeelding 26 op pagina 42
tie getoond die het laatst werd weergegeven.
ATTENTIE
Ook bij buitentemperaturen van rond +4 °C kan gladheid optreden! Ga er
daarom niet alleen op basis van de buitentemperatuurmeter van uit dat het
op de weg niet glad is.
Schakeladvies
Afbeelding 27
Informatie over de ingeschakel-
de versnelling / schakeladvies
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
De functie van het schakeladvies helpt om het brandstofverbruik te verminde-
ren.
Er wordt een passend ingeschakelde versnelling, eventueel een advies om op
of terug te schakelen weergegeven.
Displayweergave » Afbeelding 27
Optimaal ingeschakelde versnelling
Schakeladvies
Schakeladvies
Het schakeladvies geldt alleen voor wagens met schakelbak resp. voor wagens
met automatische versnellingsbak in de modus voor het handmatig schakelen
(tiptronic).
De geadviseerde2) versnelling en een pijlsymbool3) worden weergegeven.
› - Advies om naar een versnelling te schakelen.hogere
› - Advies om naar een versnelling te schakelen.lagere
Wordt bij wagens met op het display bijvoorbeeld schakelbak weergegeven,
betekent dit dat het voordelig is om van een lagere versnelling naar de 4e ver-
snelling te schakelen.
1) Geldt voor wagens met de multifunctie-indicatie (MFA).
2) Bij wagens met automatische versnellingsbak in de modus voor handmatig schakelen (tiptronic), wordt
de versnelling weergegeven.actueel ingeschakelde
3) Bij wagens met segmentdisplay wordt de pijl achter de versnellingsindicatie weergegeven.
43
Informatiesysteem
Produktspecifikationer
Varumärke: | Skoda |
Kategori: | Bil |
Modell: | Rapid (2015) |
Behöver du hjälp?
Om du behöver hjälp med Skoda Rapid (2015) ställ en fråga nedan och andra användare kommer att svara dig
Bil Skoda Manualer

17 Oktober 2024

12 Oktober 2024

30 Augusti 2024

27 Augusti 2024

25 Augusti 2024

21 Augusti 2024

18 Augusti 2024

17 Augusti 2024

17 Augusti 2024

17 Augusti 2024
Bil Manualer
- Bil Ford
- Bil Fiat
- Bil Opel
- Bil Pioneer
- Bil Renault
- Bil Volvo
- Bil Alfa Romeo
- Bil ACME
- Bil Infiniti
- Bil Subaru
- Bil Saturn
- Bil Audi
- Bil Hyundai
- Bil GMC
- Bil Audio-Technica
- Bil Chevrolet
- Bil Kia
- Bil Suzuki
- Bil BMW
- Bil Nissan
- Bil Mitsubishi
- Bil Peugeot
- Bil Toyota
- Bil Land Rover
- Bil Volkswagen
- Bil Chrysler
- Bil Lexus
- Bil Jaguar
- Bil Citroën
- Bil Seat
- Bil Genesis
- Bil Buick
- Bil Honda
- Bil Cadillac
- Bil Jeep
- Bil Tesla
- Bil Rover
- Bil Pontiac
- Bil Mazda
- Bil Mercedes-Benz
- Bil MG
- Bil Mini
- Bil DS
- Bil Vauxhall
- Bil Dodge
- Bil Smart
- Bil Porsche
- Bil Maserati
- Bil Saab
- Bil Lancia
- Bil RAM
- Bil Acura
- Bil Mercury
- Bil Marklin
- Bil Dacia
- Bil POLARIS
- Bil Scion
- Bil Tata
- Bil GEM
- Bil VDL
- Bil Sharper Image
- Bil Aguilar
- Bil Abarth
- Bil Lincoln
- Bil Mahindra
- Bil Chery
- Bil Lada
- Bil Aston Martin
- Bil McLaren
Nyaste Bil Manualer

7 April 2025

3 April 2025

1 April 2025

1 April 2025

26 Mars 2025

13 Mars 2025

10 Mars 2025

10 Mars 2025

10 Mars 2025

10 Mars 2025