Mini One Bruksanvisning
Läs nedan 📖 manual på svenska för Mini One (218 sidor) i kategorin Personbil. Denna guide var användbar för 24 personer och betygsatt med 4.5 stjärnor i genomsnitt av 2 användare
Sida 1/218

HANDLEIDING
MINI ONE
MINI COOPER


HARTELIJK GEFELICITEERD MET UW NIEUWE MINI

© 2001 Bayerische Motoren Werke
Aktiengesellschaft
München/Duitsland
Nadruk, ook gedeeltelijk, is uitsluitend na schrif-
telijke toestemming van BMW AG, München,
toegestaan.
Bestelnr. 01 46 0 156 072
nederlands V/01
Printed in Germany
Gedrukt op milieuvriendelijk papier
(chloorvrij gebleekt, geschikt voor recycling).
2
Opmerkingen met betrekking tot de
handleiding
De nadruk is gelegd op een snelle oriënte-
ring in deze handleiding.
Bepaalde onderwerpen zijn het snelst te
vinden met het trefwoordenregister ach-
terin.
Een eerste overzicht van de auto vindt u in
het eerste hoofdstuk.
Het gedetailleerde overzicht na de inhouds-
opgave zal u nieuwsgierig maken naar uw
MINI en u aansporen verder te lezen.
Mocht u uw MINI verkopen, denkt u er dan
a.u.b. aan, ook deze handleiding aan de
nieuwe eigenaar te overhandigen; deze is
wettelijk bestanddeel van de auto.
Bij vragen staat uw MINI dealer u graag ter
beschikking.
Gebruikte symbolen
duidt op waarschuwingen die u be-
slist moet lezen – in verband met uw
veiligheid, de veiligheid van anderen en om
schade aan uw auto te voorkomen.<
bevat informatie die u in staat stelt
uw auto optimaal te gebruiken.<
duidt op maatregelen die tot de
bescherming van het milieu
bijdragen.<
<
geeft het einde van een opmerking aan.
*
duidt op speciale uitvoeringen, uitvoerin-
gen voor bepaalde landen en accessoires.
duidt op systemen of componenten
die u door uw MINI dealer individueel
kunt laten activeren of instellen ("Car Me-
mory"). Zie pagina 46.<
Uw individuele auto
De fabrikant van uw MINI is de Bayerische
Motoren Werke Aktiengesellschaft.
Bij de aankoop van uw MINI hebt u een mo-
del met uw eigen individuele uitrustingsni-
veau gekozen. Deze handleiding beschrijft
alle modellen en uitrustingen die de fabri-
kant binnen hetzelfde programma aan-
biedt.
Hebt u er daarom begrip voor, dat ook uit-
voeringen worden beschreven waar u niet
voor hebt gekozen. Eventuele verschillen
kunt u gemakkelijk herkennen, omdat alle
speciale uitrustingen met een ster
*
zijn
aangegeven.
Als uw MINI is voorzien van speciale uitrus-
tingen die niet in deze handleiding zijn be-
schreven (b.v. een autoradio), dan zijn extra
handleidingen bijgeleverd, waarvoor wij
eveneens uw aandacht vragen.
Opmerkingen
Symbolen
Uw individuele auto

3
Geldigheid ten tijde van druk
Het brandstofverbruik is ten tijde van het
drukken van deze handleiding bepaald.
Bij auto's met het stuur rechts zijn de be-
dieningsorganen voor een deel anders ge-
plaatst dan op de afbeeldingen in deze
handleiding te zien is.
Het hoge veiligheids- en kwaliteitsniveau
van de MINI blijft door voortdurende ont-
wikkeling van de constructies, het uitrus-
tingsniveau en de accessoires gewaar-
borgd. Daardoor is het mogelijk dat er
verschillen zijn tussen de uitvoering van uw
auto en deze handleiding. Ook vergissingen
kunnen niet worden uitgesloten.
Daarom verzoeken wij u er begrip voor te
hebben dat eventuele aanspraken op grond
van de in deze handleiding voorkomende
gegevens, afbeeldingen en beschrijvingen
niet kunnen worden aanvaard.
Belangrijke veiligheidsinformatie
Gebruik uitsluitend onderdelen en
accessoires die door de fabrikant voor
uw auto zijn goedgekeurd.
Door de fabrikant voor uw auto goedge-
keurde onderdelen en accessoires zijn op
hun veiligheid, werking en deugdelijkheid
getest. Voor deze producten neemt de fa-
brikant de volle verantwoordelijkheid.
Voor alle accessoires en onderdelen die niet
zijn goedgekeurd door de fabrikant kan
deze geen verantwoordelijkheid aanvaar-
den.
Het is niet mogelijk voor de fabrikant om
van elk product van een ander merk te be-
oordelen of het betreffende product zonder
veiligheidsrisico, dus zonder gevaar, op
MINI automobielen kan worden gebruikt.
Deze garantie kan ook niet worden ont-
leend aan een goedkeuring van het product
door bijvoorbeeld een keuringsinstantie of
een wettelijke goedkeuring. Bij de door hen
uitgevoerde tests worden niet altijd alle
mogelijke bedrijfsomstandigheden van
MINI auto's in acht genomen en deze zijn
daarom niet altijd voldoende.
De verkeersveiligheid, de betrouwbaarheid
en het waardebehoud van uw auto kunnen
worden beïnvloed door wijzigingen aan het
uitrustingsniveau door producten die niet
voor uw auto zijn goedgekeurd door de fa-
brikant. Originele MINI onderdelen, acces-
soires en overige door de fabrikant goedge-
keurde producten, evenals het
bijbehorende ter zake kundige advies, krijgt
u bij uw MINI dealer.<
Symbool op onderdelen van de auto
wijst er bij onderdelen van de auto op
dat deze handleiding moet worden
geraadpleegd.

4

HET BELANGRIJKSTE
BEDIENING
GEBRUIK, ONDERHOUD,
REINIGING
STORINGEN
INDEX
TECHNISCHE GEGEVENS
5
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX

7
Verlichting:
Instrumentenverlichting 64
Koplampafstelling 64
Mistlampen 65
Interieurverlichting 65
Behaaglijke temperatuur:
Verwarming en ventilatie 66
Airconditioning 70
Elektronische airconditioning 74
Stoelverwarming 77
Praktische interieuruitrusting:
Dashboardkastje 78
Opbergvakken 78
Asbak 78
Aansteker 79
Belading en transport:
Afdekking laadruimte 80
Rugleuning achterbank 80
Belading 81
Dakdrager 82
Rijden met een aanhanger 82
Gebruik, onderhoud, reiniging
Praktische tips:
Inrijden 86
Praktische tips 86
Katalysator 87
Antiblokkeersysteem ABS 87
Remsysteem 88
Stuurbekrachtiging 88
Wielen en banden:
Bandenspanning 89
Bandenstaat 90
Banden vernieuwen 90
Wielen verwisselen 90
Wiel-bandcombinaties 91
Winterbanden 92
Sneeuwkettingen 93
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten –
MINI ONE 94
Onder de motorkap:
Motorkap 96
Motorruimte 98
Vloeistof voor de
reinigingsinstallaties 100
Sproeiers 100
Motorolie 101
Koelvloeistof 103
Remvloeistof 104
Onderhoud en reiniging:
MINI onderhoudssysteem 105
Onderhoud van de auto 106
Buiten bedrijf stellen 108
Wettelijke voorschriften:
Rechts/links verkeer 109
Technische wijzigingen 109
OBD-stekker 110
INHOUDSOPGAVE
8
Storingen
Vervangen van onderdelen:
Boordgereedschap 114
Ruitenwisserbladen 114
Verlichting en lampen 114
Bandenpech verhelpen 120
Bandenpech – MINI Mobility
systeem 120
Bandenpech – Banden met
noodloopeigenschappen 124
Wiel verwisselen – MINI
met compact reservewiel 125
Wielbouten met slot 129
Accu 130
Zekeringen 133
Schuif-/kanteldak 134
Achterklep 134
Helpen en geholpen worden:
Mobile service 135
Starthulp 135
Slepen en aanslepen 136
Technische gegevens
Motorgegevens 140
Brandstofverbruik, kooldioxide/
O
-emissie 141
Afmetingen 142
Gewichten 143
Prestaties 144
Inhouden 145
Elektrische installatie 146
Trefwoorden
Alles van A tot Z 150

10

HET BELANGRIJKSTE
BEDIENING
GEBRUIK, ONDERHOUD,
REINIGING
STORINGEN
INDEX
TECHNISCHE GEGEVENS
11
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
Overzicht

12
BEDIENINGSORGANEN

14
INSTRUMENTENPANEEL

15
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
INSTRUMENTENPANEEL
Op de stuurkolom
1Toerenteller 58
met controle- en waarschuwingslampen
voor
>
Snelheidsregeling
*
18
>
Automatische stabiliteitscontrole
plus tractieregeling ASC+T 18
>
Veiligheidsgordel omgespen 17
2 Display voor boordcomputer
*
, bedie-
ning via richtingaanwijzer-
schakelaar 61:
>
Buitentemperatuur
>
Actieradius
>
Gemiddeld brandstofverbruik
>
Gemiddelde snelheid
U kunt de buitentemperatuur en de
afgelegde afstand in een andere een-
heid laten aangeven.<
Boven de middenconsole
3 Snelheidsmeter met controle- en waar-
schuwingslampen voor
>
Antiblokkeersysteem ABS 18
>
Handrem/hydraulisch remsysteem/
remvloeistofpeil/elektronische
remkrachtverdeling EBV 16
>
Airbags 17
>
Motorkap/achterklep 96, 31
>
Bandenpechwaarschuwing 17, 120
>
Aanduiding richtingaanwijzers
>
Motoroliedruk/
motoroliepeil 16, 101
>
Laadstroom accu 16
>
Motor 18
>
Elektronische motorvermogensrege-
ling EML
*
18
4 Grootlicht/lichtsignaal 18
5 Display voor
>
Kilometerteller 58
>
Dagteller 58
>
Service-interval 59
>
Programma-aanduiding voor
automatische transmissie
*
52
6 Dagteller op nul zetten 58
7 Brandstofmeter met lampje voor
reserve 58
8 Koelvloeistoftemperatuurmeter met
lamp "koelvloeistoftemperatuur te
hoog" 59

17
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPEN
Geel: direct stoppen
Bandenpechwaarschuwing
●
Knippert: bandenpech. Onmiddel-
lijk snelheid verminderen en stop-
pen. Heftige rem- en stuurmanoeuvres ver-
mijden. Bandenspanning controleren
Meer informatie op pagina 63, 22
Rood en geel: voorzichtig doorrijden
Waarschuwingslamp remsysteem
samen met gele controlelampen
voor ABS, EBV en ASC+T:
Regelsysteem ABS, EBV en ASC+T is
uitgevallen. Voorzichtig en defen-
sief verder rijden. Noodstops ver-
mijden. Zo snel mogelijk door uw
MINI dealer laten controleren.
Meer informatie op pagina 62
Rood: als belangrijke herinnering
Waarschuwingslamp remsysteem
bij aangetrokken handrem.
Meer informatie over de handrem
op pagina 48
Veiligheidsgordel omgespen
●
Afhankelijk van de uitvoering met
akoestisch signaal
*
. Brandt afhan-
kelijk van de uitvoering enkele seconden
resp. tot het omgespen van de veiligheids-
gordel.
Meer informatie op pagina 41
Airbags
●
Door uw MINI dealer laten contro-
leren.
Meer informatie op pagina 44
Motorkap/achterklep
*
●
Brandt bij een geopende motorkap
en/of achterklep.
Meer informatie op pagina 96, 31

18
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPEN
Geel: zo spoedig mogelijk laten
controleren
Bandenpechwaarschuwing
●
Brandt continu: het syseem wordt
geïnitialiseerd of is defect.
Bij een storing: door uw MINI dealer laten
controleren.
Meer informatie op pagina 63, 22
Antiblokkeersysteem ABS
●
Het ABS is vanwege een storing uit-
geschakeld. De normale remwer-
king blijft onbeperkt aanwezig. Door uw
MINI dealer laten controleren.
Meer informatie op pagina 87
Automatische stabiliteitscontrole
plus tractieregeling ASC+T
●
Controlelamp knippert:
Systeem ingeschakeld: de aandrijf- en rem-
krachten worden geregeld.
Controlelamp brandt continu:
ASC+T via toets uitgeschakeld of defect. Bij
een defect: door uw MINI dealer laten con-
troleren.
Meer informatie vanaf pagina 62
Motor
●
Verslechtering van de emissie-
waarden. Door uw MINI dealer la-
ten controleren.
Motorlelektronica
*
●
Storing in de motorelektronica.
Verder rijden met gereduceerd mo-
torvermogen resp. toerental mogelijk. Door
uw MINI dealer laten controleren.
Groen: ter informatie
Richtingaanwijzers
Knippert bij ingeschakelde richtin-
gaanwijzers, ook bij het rijden met
een aanhanger.
Snel knipperen: het systeem is defect.
Meer informatie op pagina 53
Snelheidsregeling
*
Brandt bij ingeschakeld systeem:
bediening via het multifunctionele
stuurwiel.
Meer informatie op pagina 56
Blauw: ter informatie
Grootlicht
Brandt bij ingeschakeld grootlicht
en bij het bedienen van het licht-
signaal. Meer informatie op pagina 53

20
ALARMLICHTEN GEVARENDRIEHOEK*EHBO-DOOS*
De knipperlichtfunctie heeft prioriteit
over de waarschuwingsknipperlicht-
functie.
Vanaf stand 1 van het contactslot kunnen
de knipperlichten worden bediend, ook als
de waarschuwingsknipperlichtinstallatie is
ingeschakeld.<
De gevarendriehoek bevindt zich onder de
hoedenplank.
De wettelijke voorschriften omtrent
het meenemen van een gevarendrie-
hoek opvolgen.<
De EHBO-doos bevindt zich samen met de
gereedschapstas in de kofferruimte, links
achter de zijbekleding.
De houdbaarheid van sommige arti-
kelen is beperkt. De inhoud daarom
regelmatig op de houdbaarheidsdatum
controleren en zo nodig tijdig vervangen.
Verkrijgbaarheid: in elke apotheek.
De wettelijke voorschriften omtrent het
meenemen van een EHBO-doos opvol-
gen.<

22
BRANDSTOFKWALITEIT BANDENSPANNING
Specifieke uitrusting voor
loodhoudende brandstof*
De motor is geschikt voor loodvrije en lood-
houdende brandstof. Omdat de motoren
zijn voorzien van een pingelregeling is het
mogelijk brandstof van verschillende kwali-
teit te tanken.
De motor van uw MINI is ontwikkeld voor
het gebruik van:
>Loodvrije brandstof (95 RON).
Ook bekend onder de benamingen:
DIN EN 228 of Euro loodvrij.
De nominale waarden voor prestaties en
brandstofverbruik worden bereikt als deze
brandstof wordt getankt.
Eveneens mogelijk is:
>Super Plus (98 RON) loodvrij of
>Superbrandstof (98 RON) loodhoudend,
motorvermogen en brandstofverbruik
worden in geringe mate verbeterd.
De minimaal toegestane kwaliteit is:
>loodvrije of loodhoudende brandstof
(91 RON).
De bandenspanning in bar (overdruk) vindt
u ook op de portierstijl bij geopend be-
stuurdersportier
De bandenspanning regelmatig con-
troleren, minstens tweemaal per
maand en vóór een lange rit. Een verkeerde
bandenspanning kan een nadelige invloed
op de koersstabiliteit of een beschadiging
van de band tot gevolg hebben en daardoor
tot ongevallen leiden.
Ook de spanning van het compacte reserve-
wiel controleren, zie pagina 23, 120.<
Bandenspanning controleren
Op de volgende pagina vindt u de banden-
spanning in eenheden voor diverse landen
(kPa/psi). Deze bandenspanning geldt voor
banden op omgevingstemperatuur.
Bij het rijden met een aanhanger:
Uitsluitend de bandenspanning voor zware
belasting instellen.
Auto's met bandenpechwaarschuwing:
Afhankelijk van de uitrusting het systeem
na een correctie van de bandenspanning
opnieuw activeren, zie pagina 63.
De bandengoedkeuring in acht nemen
De bandenspanningen gelden voor de door
de fabrikant goedgekeurde bandenmerken;
deze zijn bij de MINI dealer bekend
De goedgekeurde banden vindt u op
pagina 94.

23
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
BANDENSPANNING
Model Banden
Bandenspanningen in bar (kPa/psi)
MINI ONE
Alle zomerbanden behalve 175/60 R 16 82 H 2,1 (210/30) 2,1 (210/30) 2,4 (240/35) 2,4 (240/35)
175/60 R 16 82 H
Alle winterbanden 2,3 (230/33) 2,3 (230/33) 2,6 (260/38) 2,6 (260/38)
Compact wiel 4,2 (420/61) 4,2 (420/61) 4,2 (420/61) 4,2 (420/61)
MINI COOPER
Alle zomerbanden behalve 175/60 R 16 82 H 2,1 (210/30) 2,1 (210/30) 2,4 (240/35) 2,4 (240/35)
175/60 R 16 82 H
Alle winterbanden 2,3 (230/33) 2,3 (230/33) 2,6 (260/38) 2,6 (260/38)
Compact wiel 4,2 (420/61) 4,2 (420/61) 4,2 (420/61) 4,2 (420/61)
Bij banden voor het gehele jaar geldt de bandenspanning voor zomerbanden.

HET BELANGRIJKSTE
BEDIENING
GEBRUIK, ONDERHOUD,
REINIGING
STORINGEN
INDEX
TECHNISCHE GEGEVENS
25
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
Bediening

27
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
OPENEN EN SLUITEN – VAN BUITENAF
Met de afstandsbediening
Kinderen kunnen de portieren van
binnenuit vergrendelen. De autosleu-
tel daarom altijd meenemen, zodat de auto
altijd weer van buitenaf kan worden geo-
pend.<
Wanneer het vergrendelen via de af-
standsbediening niet mogelijk is, is
de batterij leeg.
Wendt u zich bij storingen tot uw MINI
dealer. Hier zijn ook vervangingssleutels
resp. vervangingsbatterijen verkrijgbaar.<
Ontgrendelen
Toets 1 indrukken.
Bij sommige landenuitvoeringen
toets 1 tweemaal indrukken. Eerst
wordt het bestuurdersportier en vervol-
gens de gehele auto ontgrendeld.<
Indien gewenst kunt u eveneens deze
functie laten instellen.<

28
OPENEN EN SLUITEN – VAN BUITENAF
Vergrendelen en centraal sperren
Toets 2 indrukken.
Vergrendel de auto niet als zich
daarin personen bevinden, omdat
ontgrendelen van binnenuit niet mogelijk
is.<
Interieurverlichting inschakelen
Bij vergrendelde auto:
Toets 2 indrukken.
Hellingshoeksensor* en
interieurbeveiliging* uitschakelen
Toets 2 direct na het vergrendelen opnieuw
indrukken, zie pagina 36.
Achterklep openen
Toets 1 ca. vijf seconden ingedrukt houden.
De achterklep opent iets, ongeacht of deze
vergrendeld of ontgrendeld was.
Vóór en na de rit erop letten dat de
achterklep niet onopzettelijk werd
geopend.<
Andere systemen
De werking van de afstandsbediening kan
plaatselijk worden gestoord door andere
systemen of apparaten.
In dit geval met de centrale sleutel het por-
tierslot ontgrendelen.

29
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
OPENEN EN SLUITEN – VAN BUITENAF
Met de sleutel
Vergrendel de auto niet als zich
daarin personen bevinden, omdat
ontgrendelen van binnenuit niet mogelijk
is.<
Handmatige bediening
(bij een storing aan de elektrische installa-
tie)
In de eindstanden van het portierslot kan
het bestuurdersportier worden ontgren-
deld resp. vergrendeld.
Comfortbediening via portierslot
De elektrisch bediende ruiten en het
schuif-/kanteldak kunnen ook via het por-
tierslot worden bediend.
Openen en sluiten
Bij een gesloten portier de sleutel in de be-
treffende stand vasthouden.
Tijdens het sluiten controleren of nie-
mand wordt ingeklemd. Als de sleutel
wordt losgelaten wordt de beweging on-
derbroken.<

30
OPENEN EN SLUITEN – VAN BINNENUIT
Met deze schakelaar wordt bij gesloten
portieren het centraal-vergrendelingssys-
teem bediend. Hiermee worden de portie-
ren en de achterklep alleen ont- resp. ver-
grendeld, maar niet diefstalbeveiligd.
Indien gewenst vergrendelt het cen-
traal-vergrendelingssysteem auto-
matisch, zodra wordt weggereden. Dit kan
eveneens individueel worden ingesteld.<
Ontgrendelen en openen
1. Schakelaar voor centrale vergrendeling
aantippen
2. De handgreep boven de armleuning be-
dienen
of
de handgreep van elk portier afzonderlijk
twee keer bedienen: om te ontgrendelen
en te openen.
Vergrendelen
Schakelaar voor centrale vergrendeling
aantippen
of
de vergrendelingsknoppen van de portie-
ren indrukken.
Kinderen kunnen de portieren van
binnenuit vergrendelen. De autosleu-
tel daarom altijd meenemen, zodat de auto
altijd weer van buitenaf kan worden geo-
pend.<

31
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
ACHTERKLEP
Sluiten
De handgrepen in de binnenbekleding van
de achterklep vergemakkelijken het naar
beneden trekken.
Om verwondigen te voorkomen,
moet er bij het sluiten altijd op wor-
den gelet dat het bewegingsbereik van de
achterklep vrij is.<
De achterklep moet tijdens het rijden
altijd volledig gesloten zijn, zodat
geen uitlaatgassen het interieur kunnen
binnendringen. <
Wanneer toch met geopende achterklep
moet worden gereden:
1. Alle ruiten alsmede het schuif-/kantel-
dak sluiten
2. De luchttoevoer van de verwarming/
ventilatie, de airconditioning of de air-
conditioning met elektronische tempe-
ratuurregeling sterk vergroten, zie
pagina 66, 70 resp. 74.
Onderbreking van de
stroomvoorziening of defect
Bij een storing aan de elektrische installatie
kan de achterklep handmatig worden be-
diend, zie pagina 134.

32
RUITBEDIENING
Ruiten openen en sluiten
Vanaf stand 1 van het contactslot:
>Schakelaar in de gewenste richting druk-
ken:
de ruit beweegt zich automatisch naar
boven resp. naar beneden.
>Schakelaar door het drukpunt heen in-
drukken (bestuurderszijde):
de ruit beweegt zich tot de betreffende
eindstand.
Als de schakelaar opnieuw wordt inge-
drukt, wordt de beweging onderbroken.
Na het uitschakelen van het contact:
de ruiten kunnen nog worden bediend zo-
lang geen voorportier is geopend.
Als het portier tijdens de bediening wordt
geopend, wordt de beweging onmiddellijk
onderbroken.
De contactsleutel bij het verlaten van
de auto altijd meenemen en de por-
tieren afsluiten, zodat bijvoorbeeld kinde-
ren de ruiten niet meer kunnen bedienen
en zich verwonden.<
Comfortbediening via het portierslot, zie
pagina 29.

33
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
SCHUIF-/KANTELDAK*
Ongecontroleerd en onachtzaam
sluiten van het schuif-/kanteldak kan
verwondingen tot gevolg hebben.
De contactsleutel bij het verlaten van de
auto altijd meenemen en de portieren slui-
ten, zodat bijvoorbeeld kinderen het dak
niet meer kunnen bedienen en zich kunnen
verwonden.
Bij het openen van het schuif-/kanteldak
erop letten, dat voldoende ruimte overblijft
voor de beweging van het schuif-/kantel-
dak. Anders kunnen beschadigingen optre-
den.<
Comfortbediening via het portierslot, zie
pagina 29.
Kantelen – openen – sluiten
Vanaf stand 1 van het contactslot:
Kantelen:
schakelaar indrukken
of
schakelaar tot het drukpunt naar achteren
schuiven.
Openen en sluiten
1. Schakelaar tot het drukpunt in de ge-
wenste richting schuiven
2. schakelaar loslaten als de gewenste
stand is bereikt.
Een gekanteld schuif-/kanteldak niet
met geweld proberen te sluiten, an-
ders wordt het mechanisme beschadigd.<
Na het uitschakelen van het contact:
Het schuif-/kanteldak kan nog gedurende
één minuut worden bediend, zolang geen
portier is geopend.

34
SCHUIF-/KANTELDAK*ZONNESCHERM*
Automatisch openen en sluiten
Openen:
Schakelaar door het drukpunt heen schui-
ven: het dak wordt compleet geopend.
Sluiten:
1. Schakelaar door het drukpunt heen in-
drukken:
het dak sluit tot in de gekantelde stand.
2. Schakelaar nogmaals indrukken:
het dak wordt compleet gesloten.
Als de schakelaar tijdens het openen resp.
sluiten wordt aangetipt, wordt de bewe-
ging direct onderbroken.
Beveiligingsfunctie
Wanneer bij het sluiten van het schuif-/
kanteldak, ongeveer vanaf het midden van
het dak, weerstand wordt ondervonden,
wordt het sluiten direct onderbroken en
het schuif-/kanteldak weer iets verder geo-
pend.
Ondanks deze beveiligingsfunctie
moet er altijd op worden gelet dat
het bewegingsbereik van het dak vrij is,
omdat anders bij grensgevallen (b.v. bij
dunne voorwerpen) het activeren van de
beveiligingsfunctie niet is gewaarborgd.
Deze beveiligingsfunctie kan worden uitge-
schakeld door de schakelaar door het druk-
punt heen ingedrukt te houden.<
Onderbreking van de
stroomvoorziening of defect
Bij een storing aan de elektrische installatie
kan het schuif-/kanteldak met de hand
worden bediend, zie pagina 134.
1 Openen
1. Toets in de handgreep indrukken:
het zonnescherm wordt ontgrendeld
2. Het zonnescherm naar achteren schui-
ven.
2 Sluiten
1. Het zonnescherm met de handgreep
naar voren trekken
2. De handgreep vasthaken.

35
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
DIEFSTALBEVEILIGINGSINSTALLATIE*
Het principe
De diefstalbeveiligingsinstallatie reageert
op:
>Het openen van een portier, de motorkap
of de achterklep
>Bewegingen in het interieur van de auto
(interieurbeveiliging)
>Wijziging van de hoek van de auto, b.v.
bij een poging wielen te stelen of de auto
weg te slepen
>Onderbreking van de accuspanning.
De diefstalbeveiligingsinstallatie reageert
afhankelijk van de landenuitvoering op een
verschillende manier op onbevoegde han-
delingen:
>Akoestisch alarm van 30 seconden
>Inschakelen van de waarschuwingsknip-
perlichtinstallatie gedurende ca. vijf mi-
nuten.
Inschakelen en uitschakelen
Tegelijkertijd met het vergrendelen en ont-
grendelen van de auto via een slot of de af-
standsbediening wordt eveneens de dief-
stalbeveiligingsinstallatie in- resp.
uitgeschakeld.
De interieurbeveiliging en hellingshoeksen-
sor worden eveneens na de laatste sluitbe-
diening ingeschakeld.
De diefstalbeveiligingsinstallatie kan
niet worden geactiveerd als het be-
stuurdersportier niet correct is gesloten.<
Als de diefstalbeveiligingsinstallatie correct
is geactiveerd, treedt de waarschuwings-
knipperlichtinstallatie éénmaal in werking.
Bij het deactiveren reageert de waarschu-
wingsknipperlichtinstallatie door één keer
te knipperen.
De achterklep kan ook bij een geactiveerd
systeem via toets 1 van de afstandsbedie-
ning worden geopend, zie pagina 28. Als de
achterklep wordt gesloten, is de auto weer
centraal gesperd.
Bij sommige landenuitvoeringen kan
de alarminstallatie alleen met de af-
standsbediening worden bediend. Bij het
ontgrendelen via een slot treedt bij deze
auto's het alarm in werking.
Om het alarm te beëindigen:
toets 1 indrukken (ontgrendelen)
of
contactsleutel in stand 1 draaien.<

36
DIEFSTALBEVEILIGINGSINSTALLATIE*
Controlelamp van de
diefstalbeveiligingsinstallatie
>De controlelamp in de ruitenwisserscha-
kelaar gaat na 10 seconden van snel
knipperen over op continu flitsen:
de installatie is geactiveerd.
>De controlelamp reageert niet:
portieren, motorkap of achterklep zijn
niet goed gesloten.
Ook wanneer deze niet meer gesloten
worden, is de diefstalbeveiligingsinstal-
latie actief en wordt de rest van de auto
beveiligd. Als de gehele auto wordt ge-
sloten, gaat de controlelamp na 10 se-
conden van snel knipperen over op con-
tinu flitsen
>De controlelamp dooft bij het uitschake-
len:
er zijn in de tussentijd geen onbevoegde
handelingen verricht aan uw auto
>De controlelamp blijft na het uitschake-
len langzaam knipperen:
er zijn in de tussentijd onbevoegde han-
delingen verricht aan uw auto.
De controlelamp dooft pas als de con-
tactsleutel in het contactslot wordt ge-
draaid of als de diefstalbeveiligingsin-
stallatie opnieuw wordt ingeschakeld.
Interieurbeveiliging:
>De controlelamp reageert niet:
portieren of achterklep niet correct ge-
sloten
>De controlelamp flitst continu:
alleen de ruit aan bestuurders-/passa-
gierszijde en het schuif-/kanteldak zijn
geopend. De interieurbeveiliging is niet
geactiveerd De diefstalbeveiligingsin-
stallatie is geactiveerd
>De controlelamp gaat iets langer bran-
den en gaat daarna continu flitsen:
de ruiten resp. het schuif-/kanteldak zijn
na het activeren gesloten: de interieur-
beveiliging is geactiveerd.
Ongewild alarm vermijden
De hellingshoeksensor en interieurbeveili-
ging kunnen tegelijkertijd worden uitge-
schakeld. Hiermee wordt vermeden dat on-
gewild het alarm afgaat, b.v. bij duplex
garages of bij het transport op een auto-
trein:
Tweemaal vergrendelen (= activeren):
Toets 2 van de afstandsbediening twee-
maal achter elkaar indrukken, zie pagina 28
of
tweemaal met de sleutel vergrendelen, zie
pagina 29.
De controlelamp gaat van snel knipperen
over op regelmatig knipperen. Na ca. tien
seconden gaat de controlelamp over op
continu flitsen. De hellingshoeksensor en
de interieurbeveiliging zijn tot het deacti-
veren uitgeschakeld.

37
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
DIEFSTALBEVEILIGINGSINSTALLATIE*
Interieurbeveiliging
De zender en ontvanger van de interieurbe-
veiliging bevinden zich onder een afdek-
king tegen het dak van de auto.
Voor een optimale werking van de interi-
eurbeveiliging moeten de ruiten, het
schuif-/kanteldak en de portieren gesloten
zijn.
Interieurbeveiliging uitschakelen (zie vo-
rige kolom), als
>kinderen of dieren in de auto moeten
achterblijven
>ruiten of het schuif-/kanteldak geopend
moeten blijven.
De hellingshoeksensor en de interi-
eurbeveiliging worden onbedoeld
uitgeschakeld, wanneer de comfortsluiting
van de ruiten en het schuif-/kanteldak bin-
nen de eerste 10 seconden is onderbroken
en vervolgens weer is ingeschakeld. Als dit
is gebeurd, moet het systeem worden uit-
geschakeld en weer opnieuw worden geac-
tiveerd.<

38
CORRECT ZITTEN STOELEN VERSTELLEN
Voorwaarde voor ontspannen rijden zonder
moe te worden is een zitpositie die aan uw
wensen is aangepast. Samen met de veilig-
heidsgordels en de airbags vergroot de
juiste zitpositie de passieve veiligheid van
de inzittenden bij een ongeval. Daarom de
volgende aanwijzingen in acht nemen, om
te voorkomen dat de beschermende wer-
king van de veiligheidssystemen nadelig
wordt beïnvloed.
Extra informatie over het meenemen van
kinderen, zie pagina 45.
Correcte zitpositie met airbags
Voldoende afstand tot de airbags
aanhouden. het stuurwiel altijd aan
de rand vasthouden, om verwondingen aan
handen en armen te voorkomen als de air-
bag wordt geactiveerd. Tussen de airbag en
de inzittende mogen zich geen andere per-
sonen, huisdieren of andere voorwerpen
bevinden. De afdekking van de voorairbag
aan passagierszijde niet gebruiken om iets
neer te leggen, ook niet de voeten of be-
nen.<
Zie voor de plaats van de airbags evenals
voor verdere opmerkingen pagina 44.
Veilig met de veiligheidsgordel
Een veiligheidsgordel slechts voor
één persoon gebruiken. Baby's en kin-
deren mogen niet op schoot worden geno-
men. De veiligheidsgordel mag niet ver-
draaid liggen en moet strak over het
bekken en de schouder lopen. Zorg ervoor
dat de gordel niet over harde of breekbare
voorwerpen in de kleding loopt. De veilig-
heidsgordel mag niet tegen de hals aanlig-
gen, worden ingeklemd of langs scherpe
randen schuren.
Geen dikke kleding dragen en de gordel af
en toe over de schouder straktrekken. An-
ders kan de heupgordel bij frontale aanrij-
dingen over de heup glijden en het onderli-
chaam verwonden. Bovendien wordt de
werking van de gordel verminderd door de
grotere ruimte tussen lichaam en gordel.
Ook tijdens de zwangerschap altijd de vei-
ligheidsgordel gebruiken en er op letten
dat de heupgordel laag over de heup ligt en
niet op het onderlichaam drukt.<
Bedienen van de veiligheidsgordels, zie
pagina 41.
Vóór het instellen in acht nemen
De stand van de bestuurdersstoel
niet tijdens het rijden veranderen.
Anders kunt u door een onverwachte stoel-
beweging de controle over de auto verlie-
zen en een ongeval veroorzaken.
De rugleuning tijdens het rijden niet te ver
naar achteren stellen (dit geldt in het bij-
zonder voor de passagierszijde), om te
voorkomen dat men bij een ongeval onder
de veiligheidsgordel "doorglijdt" en de be-
schermende werking van de gordel verlo-
ren gaat.<
Afstellen van de stoelen, zie volgende
pagina.

39
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
STOELEN VERSTELLEN
Stoel in lengterichting
1. Handgreep optillen
2. Stoel in de gewenste richting schuiven
3. Na het loslaten van de handgreep de
stoel iets voor- en achteruitbewegen zo-
dat hij goed aangrijpt.
Stoelhoogte
1. Naar boven:
zo vaak aan de handgreep trekken, tot
de gewenste hoogte is bereikt
2. Naar beneden:
zo vaak op de handgreep drukken, tot de
gewenste hoogte is bereikt.
Rugleuning verstellen
1. Aan de hendel trekken
2. De rugleuning naar wens belasten of
ontlasten.

40
STOELEN VERSTELLEN HOOFDSTEUNEN
Lendesteun*
De welving van de rugleuning kan worden
aangepast, zodat de wervelkolom wordt
ondersteund.
Doordat de bovenste bekkenrand en de
wervelkolom worden ondersteund, is een
rechte en ontspannen zithouding mogelijk.
Aan de kartelknop draaien om de welving
te vergroten of te verkleinen.
Hoofdsteunen instellen
Hoogteverstelling: door te trekken of te
drukken.
Om de laagste stand te bereiken de
toets indrukken.<
De hoofdsteun zo instellen, dat het
midden ervan zich ongeveer op oor-
hoogte bevindt, om bij ongevallen het ge-
vaar van beschadiging van de nekwervels
te verkleinen.<
Verwijderen
1. De hoofdsteun tot de aanslag naar bo-
ven trekken
2. Toets indrukken
3. Hoofdsteun verwijderen.
Aanbrengen
1. Toets indrukken en de hoofdsteun in de
bevestigingen aanbrengen
2. Hoofdsteun verstellen.
De achterste hoofdsteunen slechts
laten zakken als geen passagiers ach-
terin zitten, omdat anders de wet wordt
overtreden. De ingeschoven hoofdsteunen
weer uitschuiven, voordat achterin passa-
giers worden meegenomen.<

42
STUURWIEL SPIEGELS
Stuurwielhoogte instellen
1. Hefboom naar beneden klappen
2. Gewenste stuurwielpositie instellen
3. Hefboom weer terugdrukken.
Het stuurwiel niet tijdens het rijden
verstellen om ongevallen door een
onverwachte beweging te voorkomen.<
Buitenspiegel instellen
1 Schakelaar voor verstelling in vier rich-
tingen
2 Schakelaar voor het overschakelen tus-
sen de linker en rechter spiegel
3 Toets* voor het in- en uitklappen van de
spiegel.
Door toets 3 herhaaldelijk in te drukken
kunnen de spiegels worden in- en uitge-
klapt (handig in b.v. wasstraten, smalle
straten of om een naar voren geklapte spie-
gel weer in de juiste stand te brengen).
Inklappen is mogelijk tot een snel-
heid van 10 km/h.<
Met de hand instellen
De spiegels kunnen eveneens handmatig
worden ingesteld:
druk op de randen van het spiegelglas.
Elektrische verwarming*
De beide spiegels worden in stand 2 van
het contactslot automatisch verwarmd.

43
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
SPIEGELS
Binnenspiegel
Om verblinding in het donker te voorko-
men:
hefboom naar voren drukken.
Verlichte make-up spiegel*
Vanaf stand 1 van het contactslot:
1. Zonneklep omlaagklappen
2. Afdekking naar boven klappen.
Zonnekleppen
Kunnen voor de portierruit worden ge-
draaid.
Binnenspiegel, automatisch
dimmend*
De spiegel dimt automatisch en traploos.
De spiegel gaat automatisch over in de hel-
dere stand als de achteruitversnelling resp.
keuzestand R wordt ingeschakeld.
De fotocel in het spiegelframe voor het pro-
bleemloos functioneren van de spiegel niet
afdekken en schoon houden.

44
AIRBAGS
1 Zij-airbags in de stoel aan bestuurders-
en passagierszijde (voor)
2 Hoofdairbags* aan bestuurders- en pas-
sagierszijde, voor en achter
3 Voorairbags aan bestuurders- en passa-
gierszijde
Beschermende werking
De voorairbags beschermen de bestuurder
en de voorpassagier bij een frontale aanrij-
ding waarbij de beschermende werking van
de veiligheidsgordels alleen niet meer vol-
doende is. De hoofd- en zij-airbag bieden
bescherming bij een eventuele aanrijding
vanaf de zijkant. De zij-airbag vangt het
lichaam op aan de zijkant van de borst.
Zie voor een correcte zitpositie pagina 38.
Bij lichte aanrijdingen, bij het over de
kop slaan en bij aanrijdingen van ach-
teren treden de airbags niet in werking.<
Ook als alle aanwijzingen in acht zijn geno-
men kunnen, afhankelijk van de individuele
omstandigheden, door het in werking tre-
den van de airbag geringe verwondingen
aan het gezicht alsmede handen en armen
niet geheel worden uitgesloten. Bij daar-
voor gevoelige inzittenden kunnen, door
het ontstekings- en opblaasgeluid van de
airbag, tijdelijke gehoorproblemen optre-
den.
De afdekkingen van de airbags niet
lijmen, bekleden of op een andere
manier wijzigen. Geen stoelhoezen of an-
dere voorwerpen op de voorstoelen aan-
brengen die niet speciaal voor stoelen met
een zij-airbag zijn vrijgegeven. Geen kle-
dingstukken, bijv. jassen, over de rugleu-
ningen hangen. Het airbag-veiligheidssys-
teem niet uit de auto verwijderen. Bij
storingen, het buiten bedrijf stellen van de
auto of na het in werking treden (afgaan)
van het airbag-veiligheidssysteem mag de
reparatie, controle of demontage uitslui-
tend door een MINI dealer worden uitge-
voerd. Aan de afzonderlijke componenten
en de bedrading mag geen enkele wijziging
worden uitgevoerd. Hiertoe behoren ook de
afdekkingen in het stuurwiel, in het dash-
board en in dakstijlen alsmede in de zijkan-
ten van de hemelbekleding en de originele
bekleding van de rugleuning van de voor-
stoelen. Ook het stuurwiel zelf mag niet
worden gedemonteerd. Met het oog op de
geldende veiligheidsvoorschriften mag het
tot schroot verwerken van de airbag-gene-
ratoren alleen worden uitgevoerd door de
MINI dealer. Onvakkundig uitgevoerde
werkzaamheden kunnen storingen in het
systeem of het ongewenst in werking tre-
den van het systeem en letsel tot gevolg
hebben. Onmiddellijk na het activeren van
het systeem niet de afzonderlijke onderde-
len aanraken, anders is er gevaar voor ver-
branding.<

46
CAR MEMORY
Hoe het werkt
Waarschijnlijk heeft u weleens gewenst
dat u afzonderlijke functies van uw auto
naar eigen wens individueel kon laten in-
stellen. De fabrikant heeft tijdens de ont-
wikkeling een aantal vrij kiesbare functies
in de auto "ingebouwd", die u overeenkom-
stig uw eigen wensen door uw MINI dealer
kunt laten instellen.
De mogelijkheden
Welke mogelijkheden Car Memory u biedt
ontdekt u bij uw MINI dealer.
Voorbeelden voor Car Memory:
>Diverse signalen ter bevestiging van het
vergrendelen/ontgrendelen van de auto
>Functie "Follow me home-lights" uitscha-
kelen
>Interieurverlichting via afstandsbedie-
ning inschakelen
>Interieurbeveiliging/hellingshoeksensor
via afstandsbediening inschakelen/uit-
schakelen
>Automatisch vergrendelen na het wegrij-
den
>Stopfunctie van de ruitmechanismen bij
het openen/sluiten
>Functie dagrijlicht* inschakelen/uitscha-
kelen
>Selectieve centrale vergrendeling
Eerst wordt het bestuurdersportier en
vervolgens de gehele auto ontgrendeld.
Dit symbool wijst u in de handleiding
op andere functies van Car Me-
mory.<

48
MOTOR STARTEN MOTOR AFZETTEN HANDREM
De motor niet laten draaien in een af-
gesloten ruimte. In het uitlaatgas be-
vindt zich het kleur- en reukloze, maar gif-
tige koolmonoxide. Het inademen van
uitlaatgassen is schadelijk voor de gezond-
heid en kan bewusteloosheid en de dood
veroorzaken.
De auto nooit met draaiende motor achter-
laten, omdat dit een groot potentieel ge-
vaar met zich meebrengt.<
Contactsleutel in stand 1 of 0 draaien.
De contactsleutel nooit bij een nog
rijdende auto verwijderen, omdat het
stuurslot in werking treedt zodra het stuur-
wiel wordt verdraaid.
Bij het verlaten van de auto altijd de con-
tactsleutel verwijderen en het stuurslot
vergrendelen.
Auto's met handgeschakelde versnellings-
bak:
bij het parkeren op een aflopende weg de
handrem aantrekken omdat het inschake-
len van de eerste of de achteruitversnelling
de auto soms niet voldoende tegen wegrol-
len beschermt.
Auto's met automatische transmissie:
stand P inschakelen.<
De handrem heeft in principe tot taak de
stilstaande auto op zijn plaats te houden.
Hij werkt op de achterwielen.
Aantrekken
De hefboom blijft vanzelf in de aangetrok-
ken stand staan.
Controlelamp in het instrumentenpaneel
brandt in stand 2 van het contactslot, zie
pagina 17.
Lossen
1. Iets omhoog trekken
2. Knop indrukken
3. Hefboom iets naar beneden bewegen.

50
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET STEPTRONIC*
Er kan op dezelfde wijze als met een con-
ventionele automatische transmissie wor-
den gereden, terwijl bovendien met de
hand kan worden geschakeld.
Als de keuzehendel vanuit stand D naar
links in het schakelvlak S + – wordt ge-
plaatst, worden de sportieve rijpro-
gramma's van de automatische transmissie
ingeschakeld. Zodra de keuzehendel in de
richting "+" of "–" wordt aangetipt, wordt
de handbediening actief en kunnen de ver-
snellingen met de Steptronic worden inge-
schakeld.
Om weer gebruik te kunnen maken van de
automatische stand, moet de keuzehendel
naar rechts in stand D worden verplaatst.
Keuzestanden
P R N D S + –
Motor starten
Het starten van de motor is alleen mogelijk
in stand P of N.
Keuzestanden wisselen
Een blokkering voorkomt dat abusievelijk
sommige keuzestanden worden gescha-
keld.
Hiertoe de toets aan de voorzijde van de
keuzehendelknop indrukken. De blokkering
wordt opgeheven.
Bij stilstaande auto het rempedaal in-
drukken alvorens vanuit P of N te
schakelen, omdat de keuzehendel anders
niet kan worden bewogen (Shiftlock).
Bij een te hoog toerental bij stilstaande
auto wordt de keuzehendel eveneens ge-
blokkeerd om de transmissie te bescher-
men.
Het rempedaal ingedrukt houden tot wordt
weggereden, anders beweegt de auto zich
bij een ingeschakelde rijstand.<
Vóór het verlaten van de auto terwijl
de motor nog draait de keuzehendel
in positie P of N plaatsen en de parkeerrem
bedienen, anders is het mogelijk dat de
auto zich in beweging zet.
De auto nooit met draaiende motor achter-
laten, omdat dit een groot potentieel ge-
vaar met zich meebrengt.<
P Parkeren
Alleen bij stilstaande auto inschakelen. De
aangedreven wielen worden geblokkeerd.
R Achteruitversnelling
Alleen bij stilstaande auto inschakelen.

51
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET STEPTRONIC*
N Neutraal (stationair)
Alleen inschakelen gedurende langere
wachtperiodes.
D Drive (automatische rijstand)
Stand voor normaal rijden.
"Kick-down"
In de "kick-down"-stand worden de maxi-
male prestaties bereikt.
Hiertoe moet het gaspedaal door de ver-
hoogde weerstand bij volgasstand worden
ingedrukt.
S + – Sportprogramma en
handbediening
Wisselen van D naar S + –:
het sportprogramma wordt geactiveerd en
met SD in de snelheidsmeter aangegeven.
>Eenmaal aantippen:
de automatische transmissie schakelt
vanuit het sportprogramma over op
handbediening.
>Keuzehendel in de richting "+" aantip-
pen:
de transmissie schakelt op.
>Keuzehendel in de richting "–" aantip-
pen:
de transmissie schakelt terug.
In de versnellingsaanduiding verschijnt
1 tot 6.
Op- resp. terugschakelen wordt alleen uit-
gevoerd bij een geschikt toerental en een
geschikte snelheid; zo wordt bijv. bij een te
hoog motortoerental niet teruggeschakeld.
Het overgaan van S + – naar de keuzestan-
den P, R en N, alsmede het wisselen van de
handbediening naar het sportprogramma
is alleen via D mogelijk.

53
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
PARKEER-/DIMLICHT LICHTSCHAKELAAR
Parkeerlicht inschakelen
In de eerste stand draaien.
De auto is rondom verlicht.
Eenzijdig parkeerlicht, zie volgende kolom.
Dimlicht inschakelen
In de tweede stand draaien.
Als bij ingeschakeld dimlicht het contact
wordt afgezet, blijft alleen het parkeerlicht
branden.
Follow me home lights
Als bij ingeschakeld dimlicht de motor
wordt afgezet, blijft het dimlicht nog ca.
een minuut branden.
Deze functie kunt u ook laten uit-
schakelen.<
Parkeerlicht inschakelen
Bij het parkeren kan de auto eenzijdig wor-
den verlicht (in het buitenland op de wette-
lijke bepalingen letten).
In stand 0 van het contactslot:
de richtingaanwijzerschakelaar in de be-
treffende stand zetten.
"Licht aan"-waarschuwing
Als het licht in stand 0 van het contactslot
niet is uitgezet, klinkt na het openen van
het bestuurdersportier gedurende enkele
seconden een akoestisch signaal ter herin-
nering.
Dagrijlicht*
Indien gewenst kan de verlichtingschake-
laar in de tweede stand blijven staan: als
het contact wordt afgezet, dooft de verlich-
ting.
Deze functie kan door uw MINI dealer
worden ingesteld.<
1 Schakelaar richtingaanwijzers (groene
controlelampen en tikken van het relais)
2 Grootlicht/lichtsignaal (blauwe controle-
lamp)
Kort inschakelen van de
richtingaanwijzers
De schakelaar niet geheel doordrukken.
Sneller dan normaal knipperen van
de controlelamp en tikken van het re-
lais: Een gloeilamp is defect – bij het rijden
met een aanhanger is ook een defecte
gloeilamp van de aanhanger mogelijk.<

54
RUITENWISSERINSTALLATIE
0 Ruststand
1 Intervalstand of regensensor
2 Normale wissersnelheid
3 Hoge wissersnelheid
4 Kort wissen
5 Voorruit reinigen
Intervalstand of regensensor*
De regensensor zit op de voorruit, direct
voor de binnenspiegel. Als de regensensor
is geactiveerd wordt de werking van de rui-
tenwissers afhankelijk van de hoeveelheid
regen (en natuurlijk ook sneeuw) automa-
tisch aangestuurd.
Regensensor activeren:
vanaf stand 1 van het contactslot:
schakelaar in stand 1.
De wissers bewegen zich één keer over de
voorruit.
Regensensor uitschakelen:
schakelaar in stand 0.
In wasstraten de regensensor uit-
schakelen, anders kan door ongewild
wissen schade optreden.<
Voorruit reinigen
Ruitensproeiervloeistof wordt op de voor-
ruit gesproeid. De wissers worden kort in-
geschakeld.
Ruitenwisser, achter
6 Intervalstand:
schakelaar in stand 6 draaien.
Achterruit reinigen
7 Bij intervalstand:
schakelaar verder in stand 7 draaien en
vasthouden
8 Bij ruststand 0:
schakelaar in stand 8 draaien en vast-
houden
Produktspecifikationer
Varumärke: | Mini |
Kategori: | Personbil |
Modell: | One |
Behöver du hjälp?
Om du behöver hjälp med Mini One ställ en fråga nedan och andra användare kommer att svara dig
Personbil Mini Manualer

10 September 2024

8 September 2024

22 Augusti 2024

20 Augusti 2024

18 Augusti 2024
Personbil Manualer
- Personbil Ford
- Personbil Opel
- Personbil Renault
- Personbil Volvo
- Personbil Infiniti
- Personbil Audi
- Personbil Hyundai
- Personbil Skoda
- Personbil Kia
- Personbil Nissan
- Personbil Peugeot
- Personbil Toyota
- Personbil Land Rover
- Personbil Volkswagen
- Personbil Lexus
- Personbil Tesla
- Personbil Mazda
- Personbil Hella
- Personbil Vauxhall
- Personbil Smart
- Personbil Porsche
- Personbil Maserati
- Personbil Lancia
- Personbil Mercedes
Nyaste Personbil Manualer

24 Oktober 2024

23 Oktober 2024

22 Oktober 2024

21 Oktober 2024

20 Oktober 2024

5 Oktober 2024

23 September 2024

15 September 2024

15 September 2024

15 September 2024