Staiger Race Bruksanvisning

Läs nedan 📖 manual på svenska för Staiger Race (266 sidor) i kategorin Cykel E-cykel. Denna guide var användbar för 6 personer och betygsatt med 4.5 stjärnor i genomsnitt av 2 användare

Sida 1/266
Winora Group
Originele gebruiksaanwijzing
Voertuig
(alle categorieën inclusief City/Trekking/MTB/
Race-/Fitness-fiets)
Gebruiksaanwijzing
Pedelec/S-Pedelec
Aanvullende gebruiksaanwijzing
Kinderfiets
Aanvullende gebruiksaanwijzing
Kinderspeelfiets
Gebruiksaanwijzing NL
Wegwijzer
naar de originele gebruiksaanwijzing
Wegwijzer
Inhoud
1 Informatie online � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
2 Waarschuwingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
3 Verklaring van de tekens � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 2
4 Afbeeldingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 3
5 Verklaring van de begrippen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 3
5�1 Pedelec/EPAC � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 3
5�2 S-Pedelec/S-EPAC� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5�3 Kinderfietsen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5�4 Kinderspeelfietsen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5�5 Lock-Out � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5�6 SAG � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5�7 Pedaalaandrijving � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 5
5�8 Woordenlijst � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 5
6 Eenheden en afkortingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 5
7 Structuur van de gebruiksaanwijzingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 6
8 Verdere informatie � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
9 Opmerking over onderhouds-
werkzaamheden en reparaties � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
10 Opmerking over de technische gegevens � � � � � � � � � � � � � � � � 7
2
Verklaring van de tekens Wegwijzer
VOORZICHTIG
Deze waarschuwing wijst op een gevaar met een laag risico, die de geringe
of gematigde verwondingen tot gevolg heeft wanneer het risico niet wordt
vermeden.
LET OP
Deze waarschuwing wijst op mogelijke materiële schade.
3 Verklaring van de tekens
De volgende symbolen kunnen in deze originele gebruiksaanwijzing, op componenten
van het voertuig of op verpakkingen worden gebruikt.
Symbool Verklaring
Dit symbool geeft u nuttige bijkomende informatie over de instellingen
of het gebruik.
Dit symbool betekent dat u de gebruiksaanwijzing moet lezen.
Met dit symbool gemarkeerde producten vervullen alle toe te passen
communautaire voorschriften van Europese Economische Ruimte.
Dit symbool wijst op de goedkeuring door ouders voor kleine kinderen.
Dit symbool geeft bij wijze van voorbeeld het maximaal toegestane totaal gewicht
van het voertuig aan. Het maximaal toegestane totaal gewicht van uw voertuig
verneemt u op het etiket op uw voertuig.
Dit symbool geeft bij wijze van voorbeeld de categorie van het voertuig aan.
De voertuigcategorie verneemt u op het etiket van uw voertuig. Een uitvoerige
beschrijving van de voertuigcatergorieën vindt u in de gebruiksaanwijzing voertuig
in het hoofdstuk “Voertuigcategorieën”.
3
AfbeeldingenWegwijzer
4 Afbeeldingen
De afbeeldingen in de gebruiksaanwijzing zijn voorbeelden en kunnen afwijken van de
werkelijke uitvoering van uw voertuig. Als u niet beschikt over de noodzakelijke vakken-
nis over uw model van voertuig, kunt u zich richten tot uw handelaar.
Voorbeeld voor een afbeelding:
Afb.: Samenstelling van de afbeeldingen
1 Afbeelding bij wijze van voorbeeld
2 Bijschrift
Afb.: Correcte stuurpositie
1
2
5 Verklaring van de begrippen
De volgende begrippen worden indien de gebruiksaanwijzing gebruikt:
5.1 Pedelec/EPAC
Tegen de norm in worden EPAC’s (= Electrically Power Assisted Cycle) in deze gebruiks-
aanwijzing Pedelecs (=Pedal electric cycle) genoemd. Pedelecs zijn voertuigen met een
elektrische hulpmotor die een ondersteuning tot maximaal 25 km/h levert als u op de
pedalen trapt. Een duwhulp kan het voertuig naargelang van de ingestelde versnelling
tot 6 km/h doen versnellen.
Pedelecs zijn voertuigen die in de meeste landen wettelijk als fietsen worden ingedeeld.
Informeer u over de nationale en regionale voorschriften en de classificatie in uw land.
4
Verklaring van de begrippen Wegwijzer
5.2 S-Pedelec/S-EPAC
Tegen de norm in worden S-EPAC’s (= Speed Electrically Power Assisted Cycle) in deze
gebruiksaanwijzing S-Pedelecs (= Speed Pedal electric cycle) genoemd. Pedelecs zijn
voertuigen met een elektrische hulpmotor die een ondersteuning tot maximaal 45km/h
biedt als u op de pedalen trapt. Bovendien kan naargelang van het model ook een zuiver
elektrische aandrijving tot maximaal 18km/h mogelijk zijn.
S-Pedelecs worden in een aantal landen geclassificeerd als motorvoertuigen. Informeer
u over de nationale en regionale voorschriften en de classificatie in uw land.
5.3 Kinderfietsen
Kinderfietsen zijn door pedalen aangedreven voertuigen voor kinderen van de
voertuigcategorie 0 met wielafmetingen 12" en 16".
5.4 Kinderspeelfietsen
Kinderspeelfietsen zijn voertuigen van de categorie 0 zonder pedalen voor kinderen
vanaf 3jaar. De kinderspeelfietsen worden door het kind al meelopend aangedreven.
5.5 Lock-Out
De Lock-Out-functie blokkeert de geveerde voorvork. Hierdoor kan het slingeren of het
inveren van de voorvork worden verminderd, bijvoorbeeld wanneer de vering tijdens het
fietsen met hoge pedaalkracht wordt ingedrukt.
Afhankelijk van het voertuigmodel is ook de achtervering met een Lock-Out-functie
uitgerust (zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk “Vering”).
5.6 SAG
De SAG (Engels “verlagen”) is het inveren van de veerelementen door het
lichaamsgewicht van de bestuurder. De SAG wordt afhankelijk van het model van de
geveerde voorvork of de vering en afhankelijk van het gebruiksdoel op een waarde van
15% tot 40% van de totale veerweg ingesteld.
5
Eenheden en afkortingenWegwijzer
5.7 Pedaalaandrijving
De pedaalaandrijving is een samenstel bestaande uit een kettingwiel, pedaal en crank.
1 Kettingwiel
2 Pedaal
3 Crank
Afb.: Pedaalaandrijving op het voorbeeld van een derailleur met 3 kettingwielen
5.8 Woordenlijst
Na de handleiding van de kinderenspeelfiets vindt u een woordenlijst over de begrippen
die worden gebruikt in deze gebruiksaanwijzing.
6 Eenheden en afkortingen
De volgende eenheden en afkortingen vindt u in deze gebruiksaanwijzing of op de
componenten van uw voertuig:
Eenheid Betekenis Eenheid voor
° Graden Hoekafmeting
°C Graden Celsius Temperatuur
°F Graden Fahrenheit Temperatuur (USA)
1/s per seconde Omwentelingen
" Inch Maateenheid (USA) 1 inch = 2,54 cm
A Ampère Elektrische stroomsterkte
Ah Ampère uur Elektrische lading
bar Bar Druk
g Gram Massa (gewicht)
h Uur Tijd
Hz Hertz Frequentie
kg Kilogram Massa (gewicht)
km/h Kilometer per uur Snelheid
kPa Kilopascal Druk
mph Miles per hour Snelheid (USA)
Nm Newtonmeter Draaimoment
32
1
6
WegwijzerStructuur van de gebruiksaanwijzingen
Eenheid Betekenis Eenheid voor
psi pound per square inch Druk (USA)
V Volt Elektrische spanning
W Watt Elektrisch vermogen
Wh Watt-uur Elektrische capaciteit
7 Structuur van de gebruiksaanwijzingen
Deze originele gebruiksaanwijzing bevat de vier gebruiksaanwijzingen:
1. Gebruiksaanwijzing voertuig
Vormt de basis voor alle voertuigcategorieën – met uitzondering van de gebruiks-
aanwijzing kinderspeelfiets.
Bevat informatie over de voertuigcategorieën:
xLees grondig en volledig de gebruiksaanwijzing voertuig, vooral de veiligheids-
instructies.
2. Aanvullende gebruiksaanwijzing Pedelec en S-Pedelec
Bevat naast de gebruiksaanwijzing voertuig speciale informatie over Pedelecs en
S-Pedelecs.
Bevat informatie over de voertuigcategorieën:
xLees ook grondig en volledig de aanvullende gebruiksaanwijzing Pedelec en
S-Pedelec.
3. Aanvullende gebruiksaanwijzing kinderfiets
Bevat naast de gebruiksaanwijzing voertuig speciale informatie over kinderfietsen.
Bevat informatie over de voertuigcategorie:
xLees ook grondig en volledig de aanvullende gebruiksaanwijzing kinderfiets.
Voertuig
1 Zadelbuis 16 Crank
2 Bovenbuis 17 Kettingwielen
3 Onderbuis 18 Ketting
4 Stuurpen 19 Standaard
5 Stuur 20 Liggende achtervork
6 Remarm 21 Schakelmechanisme
7Voorvork/geveerde voorvork 22 Tandwielcassette bestaande uit rondsels
8 Voorlamp 23 Reflector
9Rem aan het voorwiel 24 Achterlamp
10 Spaak 25 Bagagedrager
11 Band 26 Staande achtervork
12 Ventiel 27 Achterwielrem
13 Wielnaaf 28 Zadelpen
14 Velg 29 Zadelpenklem
15 Pedaal 30 Zadel
Illustratieve afbeelding
1
2
3
4
5
6
7
8
12
13
14
15
16
17
23
24
25
27
28
30
29
26
11
9
18
19
20
22
21
10
Voertuig
Inhoud
1 Grondslagen ..................................... . . 1
1.1 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren . . . . . . . . . . . . . . . . . 1
1.2 Regulier gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1
1.3 Voertuigcategorieën . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2
1.4 Maximaal toegestane totaal gewicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
1.5 Zitpositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
1.6 Framehoogte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
1.7 Helm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
1.8 Bagagedrager . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
1.8.1 Bagagedrager met klembeugel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
1.8.2 Bagagedrager zonder klembeugel met spanriem . . . . . . . . . . . . . 9
1.8.3 Low rider-bagagedragers voor fietstassen . . . . . . . . . . . . . . . . .10
1.8.4 Systeembagagedrager . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .10
1.9 Standaardvarianten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
1.9.1 Zijstandaards en achtervorkstandaards . . . . . . . . . . . . . . . . . .11
1.9.2 Tweebenige standaard. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11
1.10 Aero-stuur bij racefietsen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
2 Voor de fietsrit .................................... . 13
2.1 Voor elke rit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
2.2 Voor de eerste rit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
3 Veiligheid ........................................ . 16
3.1 Algemene veiligheidsinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
3.2 Instructies voor het wegverkeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
3.3 Instructies voor het meenemen van kinderen. . . . . . . . . . . . . . 22
3.3.1 Kinderstoel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .24
3.3.2 Fietskar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .25
3.4 Instructies over het transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
3.4.1 Instructies over de bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .26
3.4.2 Instructies voor de montage van aanhangers . . . . . . . . . . . . . . .27
3.4.3 Instructies over aanhangers voor lasten en honden . . . . . . . . . . . .27
3.4.4 Instructies over het transport van het voertuig
met de wagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .28
3.5 Instructies over draaimomenten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
3.6 Instructies voor de draairichting van schroeven . . . . . . . . . . . . 31
Voertuig
3.7 Instructies over de slijtage. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
3.8 Instructies over componenten van carbon . . . . . . . . . . . . . . . 33
3.8.1 Valpartijen en ongevallen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34
3.8.2 Fietsendrager . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34
3.8.3 Draaimomenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34
3.9 Restrisico’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
4 Basisinstellingen .................................. . 36
4.1 Snelspanner . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
4.2 Zadel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
4.2.1 Zadelhoogte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .37
4.2.2 Minimale insteekdiepte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .39
4.2.3 Minimale uittrekhoogte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .40
4.2.4 Inclinatie van het zadel instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .40
4.2.5 Zitlengte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .41
4.3 Stuur en stuurpennen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
4.3.1 Minimale insteekdiepte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .42
4.3.2 Stuurpeninclinatie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .43
4.3.3 Stuur positioneren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .43
4.4 Bedieningselementen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
4.5 Remarm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
4.5.1 Positie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .44
4.5.2 Greepafstand instellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .45
4.6 Pedalen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
4.6.1 Klappedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .46
4.6.2 Blokpedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .46
4.6.3 Klikpedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .47
4.6.4 Ruimte voor de voeten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .48
4.7 Verlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
4.7.1 Naafdynamo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .49
4.7.2 Accu- en batterijverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .50
4.7.3 Voorlamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .50
4.7.4 Achterlamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .50
4.7.5 Reflectoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .51
4.8 Vering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
5 Rem ............................................ . 52
5.1 Grondslagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Voertuig
5.1.1 Terugtraprem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .52
5.1.2 Remarm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .52
5.1.2.1 Schijfrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .53
5.1.2.2 Velgrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .53
5.2 Instellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55*
5.2.1 Remkabelspanning bij mechanische remmen instellen . . . . . . . . . .55
5.2.2 Drukpunt instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56
5.3 Bediening. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
5.3.1 Remarm bedienen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .57
5.3.2 Terugtraprem gebruiken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .57
5.4 Inremmen van schijfremmen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
5.5 Remkracht behouden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
6 Derailleur ........................................ . 59
6.1 Grondslagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
6.1.1 Mechanische derailleur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .59
6.1.2 Elektronische derailleur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60
6.1.3 Tandwielcombinaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60
6.2 Instellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
6.2.1 Schakelmechanisme instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .62
6.2.2 Voorderailleur instellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .63
6.2.3 Versnellingskabelspanning afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .64
6.2.4 Derailleur bij een racefiets instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .64
6.3 Bediening. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
6.3.1 Rondsels schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .65
6.3.2 Kettingwielen schakelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .66
6.3.3 Elektronische derailleur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67
6.3.4 Derailleur/naafversnelling (dual drive). . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67
6.3.5 Versnellingshendel bij een racefiets bedienen . . . . . . . . . . . . . . .67
7 Naafversnellingen ................................. . 68
7.1 Grondslagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
7.1.1 Automatische versnelling (Automatix). . . . . . . . . . . . . . . . . . . .68
7.1.2 Traploze versnelling (NuVinci) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .69
7.1.3 Traploze automatische versnelling (NuVinci Harmony) . . . . . . . . . . .69
7.1.4 Elektronische naafversnelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .69
7.2 Instellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
7.2.1 Versnellingskabelspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .70
Voertuig
7.2.2 Versnellingskabelspanning bij NuVinci versnelling instellen . . . . . . . .72
7.3 Bediening. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
7.3.1 Naafversnellingen met schakelstanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . .73
7.3.2 Traploze naafversnellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .74
7.3.3 Derailleur/naafversnelling (dual drive). . . . . . . . . . . . . . . . . . . .74
8 Pinion-aandrijving ................................. . 75
8.1 Voor elke rit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
8.2 Pinion-aandrijving schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
8.3 Oplossing van storingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
8.4 Pinion-aandrijving reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
8.5 Pinion-aandrijving onderhouden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
8.5.1 Pinion-aandrijving met kettingaandrijving onderhouden . . . . . . . . . .79
8.5.2 Pinion-aandrijving met riemaandrijving onderhouden . . . . . . . . . . .79
8.6 Vervanging van olie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
9 Riemaandrijving................................... . 81
9.1 Samenstelling van de riemaandrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
9.2 Gebruik van de riemaandrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
9.3 Spanning van de riem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
9.4 Slijtage van de riemaandrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
9.4.1 Slijtage van de riem optisch controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . .83
9.4.2 Slijtage van de riemaandrijving optisch controleren . . . . . . . . . . . .83
9.4.3 Slijtage van kettingwiel optisch controleren . . . . . . . . . . . . . . . .84
9.5 Riemaandrijving reinigen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
10 Wielen en banden ................................ . 85
10.1 Banden en ventielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
10.1.1 Soorten ventielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .87
10.1.2 Bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .88
10.2 Velgen en spaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
10.3 Voor-/achterwiel monteren en demonteren . . . . . . . . . . . . . . 90
10.3.1 Voor-/achterwiel met snelspanassen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .92
10.3.1.1 Montage. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .92
10.3.1.2 Demontage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93
10.3.2 Voor-/achterwiel met conventionele steekassen . . . . . . . . . . . . .94
10.3.2.1 Montage. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94
10.3.2.2 Demontage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94
10.3.3 Voor-/achterwiel met steekassen met hendel . . . . . . . . . . . . . . .95
Voertuig
10.3.3.1 Montage. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95
10.3.3.2 Demontage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96
10.3.4 Carbonwielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96
11 Telescopische zadelpen ........................... . 97
11.1 Grondslagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
11.2 Instellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
11.2.1 Kabelspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .98
11.2.2 Uitschuifsnelheid instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .98
11.2.3 Positie van de afstandsbediening van de telescopische
zadelpen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .98
11.2.4 Pneumatische telescopische zadelpen instellen . . . . . . . . . . . . .99
11.2.5 Hydraulische telescopische zadelpen ontluchten. . . . . . . . . . . . .99
11.3 Bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
12 Vering .......................................... . 99
12.1 Geveerde zadelpen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
12.2 Geveerde voorvork en achtervering . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
12.2.1 Grondslagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
12.2.2 Instellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
12.2.2.1 Uitveerdemping en compressiedemping . . . . . . . . . . . . . 101
12.2.2.2 SAG . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
12.2.2.3 Lock-Out . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
12.2.3 Bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
13 Reiniging ....................................... 104
13.1 Remmen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
13.2 Vering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
13.3 Versnelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
13.4 Ketting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
14 Onderhoud. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
14.1 Inspectie-intervallen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
14.2 Schroefverbindingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
14.3 Frame en vaste voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
14.4 Geveerde voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
14.5 Bagagedrager en spatborden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
14.6 Zadel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
14.7 Stuur en stuurpennen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
Voertuig
14.8 Balhoofdlager instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
14.8.1 Conventionele stuurpen met inwendige klemming . . . . . . . . . . . 115
14.8.2 Stuurpen met uitwendige klemming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
14.9 Wielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
14.9.1 Velgen en spaken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
14.9.2 Slijtage-indicator van de velg bij velgremmen. . . . . . . . . . . . . . 117
14.9.3 Banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
14.10 Lekke band . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
14.11 Wiel demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
14.11.1 Remmen voorbereiden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119
14.11.1.1 Mechanische velgremmen voorbereiden . . . . . . . . . . . . . 120
14.11.1.2 Hydraulische velgremmen voorbereiden . . . . . . . . . . . . . 121
14.11.1.3 Terugtraprem voorbereiden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
14.11.1.4 Remmen voorbereiden bij racefietsen . . . . . . . . . . . . . . 122
14.11.2 Voorwiel demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
14.11.3 Achterwiel demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123
14.11.4 Draad- of vouwbanden demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124
14.11.5 Velglint controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
14.11.6 Draad- of vouwbanden monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
14.11.7 UST-banden monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
14.11.8 Wiel monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
14.11.8.1 Voorwiel monteren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
14.11.8.2 Achterwiel monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
14.11.8.3 Na de montage van de wielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
14.12 Remsysteem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
14.12.1 Velgrem algemeen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
14.12.1.1 Remblok controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
14.12.1.2 Remblok vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
14.12.1.3 Remblok met schroef vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
14.12.1.4 Remblok met veiligheidsplitpen vervangen . . . . . . . . . . . 133
14.12.1.5 Remblokhouders vervangen bij een racefiets . . . . . . . . . . 133
14.12.1.6 Afstand remblok bij een racefiets instellen . . . . . . . . . . . . 135
14.12.2 Mechanische velgrem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
14.12.2.1 Remblokhouder vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
14.12.2.2 Afstand remblokhouder instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
14.12.2.3 Remsysteem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Voertuig
14.12.3 Hydraulische velgrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
14.12.3.1 Remblokhouders vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
14.12.3.2 Afstand remblokhouders instellen (Magura HS-modellen). . . . 142
14.12.3.3 Remsysteem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
14.12.4 Schijfrem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
14.12.4.1 Schijfrem inremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
14.12.4.2 Schijfrem rotor controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
14.12.4.3 Drukpunt instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
14.12.4.4 Remzadel instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
14.12.4.5 Remblokken vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
14.12.4.6 Remblok controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
14.12.4.7 Remsysteem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
14.12.5 Terugtraprem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
14.13 Pedaalaandrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
14.14 Verlichtingsset . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
14.15 Naafdynamo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
14.16 Kettingspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
14.16.1 Kettingspanning bij derailleurs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
14.16.2 Versnellingskabels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
14.16.3 Derailleur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
14.17 Aanbevolen bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
14.18 Vetten en oliën . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
14.19 Reinigings- en onderhoudsplan . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
15 Bewaring ....................................... 156
16 Garantie ....................................... 156
17 Afvalverwijdering ................................. 158
17.1 Voertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
17.2 Elektronische componenten en onderdelen . . . . . . . . . . . . . 158
17.3 Verpakking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
17.4 Banden en binnenbanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
17.5 Smeer- en onderhoudsmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
* Hoofdstuk met bijkomende informatie die u in de online
gebruiksaanwijzing krijgt, herkent u aan de blauwe kleur en de
onderlijning, hier: 5.2 Instellingen.
1
GrondslagenVoertuig
1 Grondslagen
1.1 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren
Deze gebruiksaanwijzing hoort bij dit voertuig. De begrippen fietsen,
racefietsen, Pedelecs, S-Pedelecs, kinderfietsen en kinderspeelfietsen worden
in de gebruiksaanwijzing voertuig onder de overkoepelende term “voertuig”
samengevat. De gebruiksaanwijzing bevat belangrijke informatie over de
instellingen en het gebruik. Lees grondig en volledig de gebruiksaanwijzing,
vooral de veiligheidsinstructies, alvorens het voertuig te gebruiken. Afhankelijk
van het voertuigmodel en de voertuigcategorie dient u ook de aanvullende
gebruiksaanwijzingen zorgvuldig en volledig door te nemen. De niet-naleving
van deze gebruiksaanwijzing kan leiden tot ernstige verwondingen of schade
aan het voertuig. Bewaar de gebruiksaanwijzing binnen handbereik.
Overhandigt u het voertuig aan derden, geef dan ook zeker deze gebruiks-
aanwijzing mee.
1.2 Regulier gebruik
De fabrikant of handelaar is niet aansprakelijk voor schade die is ontstaan door
oneigenlijk gebruik. Gebruik het voertuig uitsluitend op de manier die in deze gebruiks-
aanwijzing is beschreven. Elk ander gebruik geldt als oneigenlijk en kan leiden tot
ongevallen, ernstige letsels of schade aan het voertuig.
Het ombouwen van voertuigen tot een Pedelec of S-Pedelec is niet toegestaan.
Het manipuleren van de aandrijfeenheid bij Pedelecs en S-Pedelecs is verboden.
De garantie vervalt bij oneigenlijk gebruik van het voertuig (zie hoofdstuk “Garantie”).
Het voertuig is bestemd voor het gebruik door één persoon, waarbij de zitpositie werd
afgestemd op diens lengte (zie hoofdstuk “Grondslagen / Zitpositie”).
Het gebruik van kinderstoeltjes, fietskarren en andere aanhangers (aanhangers voor
lasten en honden) is slechts toegestaan voor voertuigen van de voertuigcategorieën
2en3 (zie hoofdstuk “Grondslagen / Voertuigcategorieën”)
,
echter zonder de kinder-
en jongerenvoertuigen met wielgroottes 20" en 24".
Hiervan uitgezonderd zijn:
Voertuigen met carbon frame
het voertuigtype S-Pedelec
2
Grondslagen Voertuig
Voertuigen met een volledig geveerd frame moeten beschikken over de jongste
generatie van achtervorkbouten met borgring (doorgaans in serie gemaakt vanaf het
modeljaar 2017). Gelieve het hoofdstuk “Veiligheid / Instructies voor het meenemen
van kinderen” te lezen voor meer informatie. Richt u voor het gebruik van fietskarren en
kinderstoeltjes tot uw handelaar.
Racefietsen en fitness-fietsen zijn uitsluitend bestemd voor het gebruik op straten en
wegen met een glad oppervlak die geasfalteerd, gebetonneerd of verhard zijn.
Elk gebruik op onverharde wegen kan ertoe leiden dat het voertuig stuk gaat.
De montage van een bagagedrager, een kinderstoeltje of een fietskar is niet toegestaan.
De racefiets/fitness-fiets wordt gedefinieerd als een voertuig
met een racestuur (racefiets) of een plat stuur (flat bar bij een fitness-fiets)
met een wielbreedte van maximaal 32 mm
met een ongeveerd frame
dat een sportief gestrekte zitpositie vereist
Voor het reguliere gebruik van het voertuig in het wegverkeer moet u de nationale en
regionale voorschriften kennen, hebben begrepen en naleven (zie hoofdstuk “Veiligheid /
Instructies voor het wegverkeer”).
1.3 Voertuigcategorieën
Het voertuig wordt aangeduid met een symbool voor de voertuigcategorie. Dit symbool
bevindt zich doorgaans aan de onderste linker kant van de zadelbuis:
xVergelijk de vermelde voertuigcategorie op uw voertuig met de voertuigcategorieën
in de volgende tabel.
xLees alle hoofdstukken die beantwoorden aan de voertuigcategorie van uw voertuig.
Symbool Voertuigcategorie Gebruik
Voertuigen van de categorie 0 zijn
doorgaans kinderspeelfietsen 12"
en kinderfietsen 12" en 16".
Categorie 0:
- voor kinderen vanaf 3 jaar
- Gebruik slechts onder toezicht van een
opvoedingsverantwoordelijke
- deelname aan het wegverkeer is niet
toegestaan
- deelname aan wedstrijden is niet
toegestaan
- niet geschikt voor sprongen en
acrobatische handelingen
3
GrondslagenVoertuig
Symbool Voertuigcategorie Gebruik
Voertuigen van de categorie 1 zijn
doorgaans fietsen, Pedelecs en
S-Pedelecs van het type racefiets of
fitness bike (Urban Bike).
Categorie 1:
- uitsluitend voor geasfalteerde,
gebetonneerde of verharde straten en
wegen
- permanent contact van de wielen met
de grond moet worden gegarandeerd
- de deelname aan wedstrijden is
toegestaan
- niet geschikt voor drops, sprongen en
acrobatische handelingen
Voertuigen van de categorie 2 zijn
doorgaans fietsen, Pedelecs en
S-Pedelecs van het type city-,
trekking-, cross trekking- of
bakfiets, bovendien jongerenfietsen
24" en kinderfietsen 20".
Categorie 2:
- omvat categorie 1 en ook verharde en
natuurlijk vaste wegen met gematigde
hellingen
- van verhogingen van maximaal 15cm,
bijv. stoepranden, kan worden gereden
- deelname aan wedstrijden is niet
toegestaan
- niet geschikt voor sprongen en
acrobatische handelingen
Voertuigen van de categorie 3 zijn
doorgaans fietsen, Pedelecs en
S-Pedelecs van het type mountain-
bike met gebruiksdoel cross country,
marathon en tour, en ook fietsen van
de cyclo-cross en all track.
Categorie 3:
- Omvat categorieën 1 en 2 en ook ruwe
trails met kleinere hindernissen en
onverharde wegen die een goede
rijtechniek vereisen
- de deelname aan wedstrijden is
toegestaan
- drops en sprongen tot een hoogte van
max. 60cm zijn toegestaan (een pas-
sende rijtechniek wordt vooropgesteld)
- niet geschikt voor acrobatische
handelingen
4
Grondslagen Voertuig
Symbool Voertuigcategorie Gebruik
Voertuigen van de categorie 4 zijn
doorgaans fietsen, Pedelecs en
S-Pedelecs van het type mountain-
bike met gebruiksdoel allmountain.
Categorie 4:
- omvat categorieën 1, 2 en 3
- grote hindernissen en hogere
snelheden stellen verhoogde rijvaardig-
heden voorop
- de deelname aan wedstrijden is
toegestaan
- drops en sprongen tot een hoogte van
max. 120cm zijn toegestaan (een pas-
sende rijtechniek wordt vooropgesteld)
- niet geschikt voor acrobatische
handelingen
Voertuigen van de categorie 5 zijn
doorgaans fietsen, Pedelecs en
S-Pedelecs van het type mountain-
bike met gebruiksdoel enduro/
freerode/downhill.
Categorie 5:
- omvat categorieën 1, 2, 3 en 4 en ook
een zeer snel bereden en zeer moeilijk
terrein met extreme hellingen
- zeer hoge eisen aan de rijvaardigheid
- de deelname aan wedstrijden is
toegestaan
- verre sprongen en drops zijn
toegestaan (een passende rijtechniek
wordt vooropgesteld)
- niet geschikt voor acrobatische
handelingen
5
GrondslagenVoertuig
1.4 Maximaal toegestane totaal gewicht
GEVAAR
Breuk van componenten door overbelasting van het voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xNeem het maximaal toegestane totale gewicht van het
voertuig in acht.
LET OP
Materiaalschade door overbelasting van het voertuig.
Beschadigingsgevaar!
xNeem het maximaal toegestane totale gewicht van het
voertuig in acht.
Het voertuig heeft een maximaal toegestaan totaal gewicht dat niet mag worden
overschreden.
xNeem het maximaal toegestane totale gewicht van het voertuig in acht.
xRicht u tot uw handelaar als u vragen heeft over het maximaal toegestane totaal
gewicht.
Dit symbool (bij wijze van voorbeeld) geeft het maximaal toegestane totaal
gewicht van het voertuig aan. Het maximaal toegestane totaal gewicht van
uw voertuig verneemt u op het etiket op uw voertuig. Dit symbool bevindt
zich doorgaans aan de onderste linker kant van de zadelbuis.
Het maximaal toegestane totaal gewicht wordt als volgt berekend:
Voertuig + bestuurder + bagage/rugzak/kinderstoeltje etc. = maximaal toegestaan
totaal gewicht.
6
Grondslagen Voertuig
1.5 Zitpositie
VOORZICHTIG
Gespannen spieren en pijn aan de gewrichten door een verkeerd
ingestelde zitpositie.
Risico op verwondingen!
xZorg ervoor dat de zitpositie correct wordt ingesteld door uw
handelaar.
VOORZICHTIG
Beperkte bereikbaarheid van bedieningselementen aan het stuur
door een verkeerd ingestelde zitpositie.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat de zitpositie correct wordt ingesteld door uw
handelaar.
De optimale zitpositie hangt af van de framegrootte en geometrie van het voertuig, de
lengte van de bestuurder en ook de instellingen van het stuur en het zadel. Voor de
instelling van de optimale zitpositie is vakkennis vereist.
De optimale zitpositie kan ook afhangen van het gebruik van het voertuig, bijv. wanneer
het hoofdzakelijk sportief wordt gebruikt.
De belangrijke eigenschappen van een optimale zitpositie zijn:
Als een pedaal boven staat, bedragen de hoek met de knie van het bovenste been
en de hoek van de arm 90°. Het onderste been is lichtjes gebogen
(zie “Afb.: Optimale zitpositie ( A)”).
Wanneer een pedaal vooraan staat, bevindt de knie zich boven de as van het
voorste pedaal (zie “Afb.: Optimale zitpositie (B)”).
De armen zijn ontspannen en lichtjes naar buiten gebogen (niet te zien op de
afbeelding).
De rug is lichtjes naar voren gebogen en staat niet loodrecht tot de zadelpen.
7
GrondslagenVoertuig
90°
90°
90°
A B
Afb.: Optimale zitpositie (bij wijze van voorbeeld)
xLees de hoofdstukken “Basisinstellingen / Zadel” en “Basisinstellingen / Stuur en
stuurpennen” over de instelling van de correcte zadel- of stuurhoogte.
1.6 Framehoogte
Om veilig en aangenaam te kunnen rijden, is het belangrijk een voertuig te kopen met de
voor de bestuurder passende framehoogte en -lengte. De passende framehoogte hangt
af van de staplengte van de bestuurder. Het is belangrijk rekening te houden met de
staplengte zodat het mogelijk is veilig en snel te stoppen en af te stappen van het
voertuig in gevaarlijke situaties.
xVraag advies over de juiste framehoogte aan een specialist.
1.7 Helm
xDraag bij elke rit met uw voertuig een geschikte en passende helm.
xVraag advies aan uw handelaar bij de aankoop van een helm.
xLaat de helm passend voor u instellen door uw handelaar.
xNeem de bijgeleverde informatie van de fabrikant van de helm in acht.
xZorg ervoor dat de helm correct zit (zie “Afb.: Houvast van de helm (A)”).
xSluit steeds de sluiting onder de kin.
A B
Afb.: Houvast van de helm ((A) correct, (B) zit te veel naar achteren)
(bij wijze van voorbeeld)
8
Grondslagen Voertuig
1.8 Bagagedrager
LET OP
Overbelasting van de bagagedrager.
Beschadigingsgevaar!
xNeem de maximaal toegestane last op de bagagedrager in acht.
xDe bagagedrager is slechts goedgekeurd voor het transport
van bagage, het vervoer van personen is niet toegestaan.
LET OP
Beschadiging van voertuigcomponenten door een niet
goedgekeurde montage van een bagagedrager.
Beschadigingsgevaar!
xMonteer een bagagedrager nooit op de zadelpen.
xMonteer een bagagedrager nooit op een volledig geveerd frame.
De bagagedrager is een systeem op het voertuig waarop de bagage kan worden vervoerd.
Afhankelijk van het voertuigmodel kan het hierbij gaan om een bagagedrager met
klembeugel, een bagagedrager zonder klembeugel met spanriemen of een low
rider-bagagedrager voor fietstassen.
Verder zijn veel modellen standaard met een systeembagagedrager uitgerust. Voor deze
systeembagagedragers zijn diverse accessoires voorhanden, zoals manden of tassen,
die op het bagagevlak kunnen worden vastgeklikt.
xVraag advies aan uw handelaar over passende accessoires.
Wanneer uw voertuig uitgerust is met een bagagedrager:
xVerricht geen veranderingen aan de bagagedrager.
xWilt u de bagagedrager vervangen, vraag dan advies aan uw handelaar.
xZorg ervoor dat de bagagedrager niet wordt overbelast.
xNeem de maximaal toegestane last op de bagagedrager in acht.
xDe maximaal toegestane last op de bagagedrager is doorgaans op het
oppervlak van de bagagedrager genoteerd.
9
GrondslagenVoertuig
xWanneer de maximale toegestane last niet op het oppervlak van de bagage-
drager is gemarkeerd, dient u advies te vragen aan uw handelaar.
xZorg ervoor dat de bagagedrager gelijkmatig wordt belast.
xGebruikt u fietstassen, zorg er dan voor dat het gewicht van de bagage
gelijkmatig is verdeeld over de linker en rechter tas.
xZorg ervoor dat de bagage voldoende is vastgemaakt zodat ze niet valt.
xGebruik eventueel spanriemen om bagage vast te maken.
Wanneer uw voertuig niet met een bagagedrager uitgerust is:
xInformeer u bij uw handelaar of uw voertuig geschikt is voor de uitrusting met een
bagagedrager als u een bagagedrager wilt installeren.
xZorg ervoor dat de bagagedrager wordt gemonteerd door uw handelaar.
1.8.1 Bagagedrager met klembeugel
1. Grijp de klembeugel, trek hem
voorzichtig naar boven en houd hem in
deze positie.
2. Leg uw bagage op de bagagedrager.
3. Bevestig uw bagage op de bagage-
drager met de klembeugel die
u langzaam terugplaatst.
1.8.2 Bagagedrager zonder klembeugel met spanriem
1. Maak de spanriemen los.
2. Leg uw bagage op de bagagedrager.
3. Trek de spanriemen krachtig over de
bagage.
4. Bevestig de spanriemen aan de hiervoor
voorziene houders aan het frame van de
bagagedrager.
xZorg ervoor dat de bagage stevig is
bevestigd zodat ze niet valt.
Afb.: Bagagedrager met klembeugel
(bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Bagagedrager met spanriemen
(bij wijze van voorbeeld)
10
Grondslagen Voertuig
1.8.3 Low rider-bagagedragers voor fietstassen
1. Vul de fietstassen.
2. Zorgt ervoor dat de fietstassen
hetzelfde gewicht hebben.
3. Sluit de fietstassen zodat geen losse
linten en gespen afhangen.
4. Hang de fietstassen met het ophang-
systeem aan de bagagedrager.
xZorg ervoor dat de tassen stevig op
de low rider-bagagedrager zitten en
dat ze zijn vastgemaakt zodat ze
niet kunnen vallen.
1.8.4 Systeembagagedrager
xNeem de bijgeleverde informatie over de functies van uw systeembagagedrager
in acht.
xVraag eventueel advies aan uw handelaar over de functies en passende accessoires.
1.9 Standaardvarianten
De standaard is een systeem om het voertuig
na gebruik rechtop te parkeren.
Modellen die zijn uitgerust met een
standaard beschikken over een zijstandaard
in het midden, tweebenige standaard of een
achtervorkstandaard
(zie “Afb.: Standaardvarianten”).
Wanneer uw voertuig niet is uitgerust met
een standaard en u een standaard wil laten
installeren:
xVraag advies aan uw handelaar over het
installeren van een standaard.
xZorg ervoor dat de standaard wordt
gemonteerd door uw handelaar.
xHoud er rekening mee dat het
aanbrengen van een standaard achteraf
niet toegestaan is bij een carbon frame.
Afb.: Low rider-bagagedrager
(bij wijze van voorbeeld)
23
1
Afb.: Standaardvarianten
(bij wijze van voorbeeld)
1 Centrale tweebenige standaard
2 Centrale zijstandaard
3 Achtervorkstandaard
11
GrondslagenVoertuig
1.9.1 Zijstandaards en achtervorkstandaards
1. Om de zijstandaard in het midden of de achtervorkstandaard naar beneden
te klappen, houdt u het voertuig vast.
2. Klap de zijstandaard of achtervorkstandaard met de voet naar beneden.
3. Zet het voertuig neer op de zijstandaard of achtervorkstandaard.
4. Zorg ervoor, vooraleer u het voertuig loslaat, dat het voertuig stevig op de
zijstandaard of achtervorkstandaard staat en niet kan omvallen.
xOm de zijstandaard of achtervorkstandaard opnieuw omhoog te klappen, ontlast
u de zijstandaard of achtervorkstandaard en klapt u hem met de voet naar boven.
1.9.2 Tweebenige standaard
1. Om de tweebenige standaard in het midden naar beneden te klappen, houdt
u het voertuig vast.
2. Klap de tweebenige standaard met de voet naar beneden.
3. Fixeer de tweebenige standaard met de voet.
4. Schuif het voertuig naar achteren zodat het voertuig op de tweebenige standaard
staat.
5. Zorg ervoor, vooraleer u het voertuig loslaat, dat het voertuig stevig op de
tweebenige standaard staat en niet kan omvallen.
xOm de tweebenige standaard omhoog te klappen, schuift u het voertuig naar
voren. De tweebenige standaard klapt door de beweging omhoog.
xZorg er voor de fietsrit voor dat de standaard volledig naar boven is geklapt en niet
over de grond sleept.
1.10 Aero-stuur bij racefietsen
WAARSCHUWING
Verlengde remweg door een grotere afstand tot de remarmen.
Risico op ongevallen!
xLeer omgaan met het aero-stuur en hoe u de remarmen moet
vastgrijpen.
xRijd bijzonder vooruitziend als u het aero-stuur gebruikt.
12
Grondslagen Voertuig
Om bijvoorbeeld bij een triatlon of het tijdrijden op de racefiets een aero-
dynamische positie te kunnen innemen, worden zogenaamde aero-sturen
gebruikt.
Aero-sturen mogen uitsluitend bij voertuigen van de categorie 1 en bij
racefietsen zonder ondersteuning van een motor worden geïnstalleerd.
De versnellingshendels van de aero-sturen
liggen vaak op het einde van het stuur
(zie hoofdstuk “Derailleur / Bediening /
Versnellingshendel bij een racefiets
bedienen”). De remarmen liggen op het
uiteinde van het basisstuur. Wanneer de
racefiets in een aerodynamische positie
wordt bestuurd, liggen de remarmen buiten
het directe handbereik van de bestuurder.
xLeer het rijgedrag van een aero-stuur
kennen en oefen het grijpen van de
remarmen op een terrein weg van het
wegverkeer.
xSluit bij het oefenen van de hantering
van het stuur andere gevarenbronnen uit,
zoals een ongeoefende omgang met de klikpedalen. Beperk u in eerste instantie
tot het oefenen met het stuur.
xPas uw rijstijl aan de gewijzigde rij-eigenschappen aan.
1
2
Afb.: Afstand tussen versnellingshendels en
remarmen bij het aero-stuur
(bij wijze van voorbeeld)
1 Versnellingshendel
2 Remarm
13
Voor de fietsritVoertuig
2 Voor de fietsrit
Dit hoofdstuk bevat informatie om het voertuig in gebruik te kunnen nemen.
2.1 Voor elke rit
WAARSCHUWING
Materiaalbreuk door slijtage door het gebruik en losse schroef-
verbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xKijk het voertuig voor elke rit na volgens de testinstructie.
xGebruik het voertuig uitsluitend als het niet is beschadigd.
xGebruik het voertuig alleen als u geen buitensporige slijtage
en geen losse schroef- en stekkerverbindingen vaststelt.
xKijk het voertuig voor elke rit na volgens de testinstructie.
Testinstructie
Schroef- en stek-
kerverbindingen
Visuele inspectie van de schroef- en stekkerverbindingen
Remmen Functiecontrole van de remmen
Versnelling Functiecontrole van de versnelling
Wielen Visuele inspectie van het correcte houvast en een correcte positionering
Visuele inspectie van de steekassen, snelspanners en/of schroeven
Band Visuele inspectie van de banden op barsten of vreemde voorwerpen
Bandenspanning controleren en instellen
Frame Visuele inspectie van het frame op barsten, vervormingen of
kleurverandering
Vering Functiecontrole door het in- en uitveren
Velgen en spaken Visuele inspectie van de velgen en spaken
Snelspanners Voorspanning controleren
Visuele inspectie van het correcte houvast van de snelspanners
Zadel/zadelpen Visuele inspectie van het zadel/de zadelpen
Stuur/stuurpen Stuur en stuurpen controleren op stevig houvast
Visuele inspectie van het stuur en de stuurpen op barsten,
vervormingen of kleurverandering
14
Voor de fietsrit Voertuig
Testinstructie
Verlichting Functiecontrole van de verlichting
Bel Functiecontrole van de bel
1. Controleer bij het remmen met snelspan
hevel of bij beide remmen de hendel
van de snelspan hevel is geopend
(zie “Afb.: Positie snelspan hevel”).
2. Controleer of de remmen werken.
xGebruik de remarm en eventueel
de terugtraprem en let op
ongewone geluiden.
xGa na of het voertuig bij een
aangetrokken rem niet of slechts
moeizaam kan worden verschoven.
xGa na of de remblokken bij een
losgelaten remarm slepen.
xGa na of de remarmen het stuur raken wanneer de remarm wordt gebruikt.
Laat eventueel de remmen opnieuw instellen door uw handelaar of laat
versleten componenten vervangen.
3. Controleer of de versnelling werkt.
xGa na of alle versnellingen correct worden geschakeld en of er daarbij
ongewone geluiden optreden.
4. Veer de geveerde voorvork in en uit.
xAls u ongewone geluiden hoort of de geveerde voorvork zonder weerstand
meegeeft, dient u de geveerde voorvork door uw handelaar te laten controleren.
5. Ga na (indien aanwezig), of de snelspanassen en steekassen juist gesloten en ingesteld
zijn (zie hoofdstuk “Wielen en banden / Voor-/Achterwiel monteren en demonteren”).
6. Ga na of het stuur in een rechte hoek naar het voorwiel is gericht.
xWanneer het stuur niet in een rechte hoek tot het voorwiel staat, dient u het
in te stellen (zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Stuur en stuurpennen / Stuur
positioneren”).
7. Ga na of de bel en de verlichting werken.
xGa na of u een duidelijk geluid hoort als u de bel gebruikt.
xSchakel de verlichting in en ga na of de voor- en achterlamp branden
(zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Verlichting”). Bij voertuigen met dynamo
draait
Afb.: Positie snelspan hevel
(bij wijze van voorbeeld)
1 Snelspan hevel
1
1
15
Voor de fietsritVoertuig
u hiervoor aan het voorwiel.
2.2 Voor de eerste rit
WAARSCHUWING
Onverwacht gedrag van het voertuig door een verkeerd gebruik.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeer voor de eerste rit het voertuig kennen.
Het voertuig werd volledig gemonteerd, afgesteld door uw handelaar en is rijklaar.
Aanvullend moeten voor de eerste rit volgende punten in acht worden genomen:
xLeer de indeling van de remarmen kennen.
xBent u de indeling van de remarmen voor de voorwiel- of achterwielrem niet
gewoon, laat ze dan veranderen door uw handelaar.
xLeer ook wennen aan de remeigenschappen van uw type van remmen bij een lage
snelheid (zie hoofdstuk “Rem”).
xGebruik bij hydraulische remmen meerdere keren de beide remarmen zodat
de remblokken in het remzadel worden gecentreerd.
xLeer op een terrein buiten het wegverkeer wennen aan de rij-eigenschappen van
uw voertuig.
xLeer op een terrein buiten het wegverkeer de versnelling hanteren tot u de
versnelling zodanig kunt bedienen dat uw aandacht niet wordt beïnvloed
(zie hoofdstuk “Derailleur” en “Naafversnellingen”).
xGa na of u bij langere ritten een comfortabele zitpositie inneemt en of u alle
componenten aan het stuur tijdens het fietsen veilig kunt bedienen (zie hoofdstuk
“Grondslagen / Zitpositie”).
16
Veiligheid Voertuig
3 Veiligheid
3.1 Algemene veiligheidsinstructies
GEVAAR
Ontbrekend hoofddeksel.
Risico op verwondingen!
xDraag bij het fietsen een geschikte helm.
WAARSCHUWING
Foutieve bediening van het voertuig door een ontoereikende
kennis.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeer voor het gebruik en de bediening de functies van het
voertuig kennen.
WAARSCHUWING
Foutieve bediening door kinderen of personen met ontoereikende
kennis of vaardigheden.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat het voertuig niet wordt gebruikt door kinderen
met beperkte fysieke, sensorische of mentale vaardigheden of
een gebrek aan ervaring en vakkennis.
xZorg ervoor dat kinderen niet met het voertuig spelen. Zorg
ervoor dat de reiniging en het onderhoud niet door kinderen of
personen met beperkte fysieke, sensorische of mentale
vaardigheden worden uitgevoerd.
xZorg ervoor dat kinderen niet met de verpakking en kleine
onderdelen spelen.
17
VeiligheidVoertuig
De volgende veiligheidsinstructie is alleen geldig voor de voertuigcategorieën:
WAARSCHUWING
Breuk van componenten door een oneigenlijk gebruik van het
voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xSpring met het voertuig niet over hellingen of heuvels.
xRijd met het voertuig niet over terreinen.
xRijd met het voertuig niet over trappen, rotsen of andere
verhogingen, zoals stoepranden met een hoogte van meer
dan 15cm.
De volgende veiligheidsinstructie is alleen geldig voor de voertuigcategorieën:
WAARSCHUWING
Breuk van componenten door een oneigenlijk gebruik van het
voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xRijd met het voertuig alleen over dergelijke hindernissen die
mogelijk zijn volgens uw kunnen en uw ervaring.
18
Veiligheid Voertuig
WAARSCHUWING
Verkeerde montages, veranderingen aan het voertuig of verkeerde
accessoires kunnen storingen van het voertuig veroorzaken.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat veranderingen aan het voertuig worden
verricht door uw handelaar.
xInformeer u bij uw handelaar over geschikte accessoires.
xZorg ervoor dat kinderstoeltjes of fietskarren uitsluitend
worden gemonteerd door uw handelaar.
xZorg ervoor dat kinderstoeltjes of alle soorten van aanhangers
alleen worden gemonteerd na overleg met uw handelaar, als
uw voertuigcategorie of de voorschriften voor uw model dit
toelaten.
WAARSCHUWING
Een verlengde remweg en verminderde baanvastheid door een
gladde of vervuilde weg.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xPas uw rijstijl en snelheid aan de weersomstandigheden en
situatie van het wegdek aan.
VOORZICHTIG
Ontbrekende controle van het voertuig door handenvrij fietsen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xRijd nooit met het voertuig zonder de handen te gebruiken.
19
VeiligheidVoertuig
VOORZICHTIG
Vangplaatsen aan het voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat kledingstukken niet verstrikt kunnen raken.
Draag geschikte kleding.
VOORZICHTIG
Afglijden door verkeerde schoenen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xDraag schoenen met een harde antislipzool.
VOORZICHTIG
Ontoereikende beschermende kleding.
Risico op verwondingen!
xDraag gepaste beschermende kleding afhankelijk van uw
voertuigcategorie en het gebruiksdoel van het voertuig
(bijv. protectoren en handschoenen).
20
Veiligheid Voertuig
LET OP
Verhoogde slijtage door een verkeerde bediening van het voertuig.
Beschadigingsgevaar!
xGebruik uw voertuig op de manier die is beschreven in het
reguliere gebruik.
xNeem de instructies over het gebruik betreffende uw voertuig-
categorie in acht.
xZorg ervoor dat uw voertuig niet wordt overbelast.
Rijd uitsluitend op terreinen of rijwegen die beantwoorden aan
uw voertuigcategorie.
3.2 Instructies voor het wegverkeer
GEVAAR
Slechte zichtbaarheid voor andere weggebruikers.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xDraag bij het fietsen heldere kleding met reflecterende
elementen.
WAARSCHUWING
Verkeerd of oneigenlijk gebruik.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xNeem de nationale en regionale voorschriften voor het weg-
verkeer in acht.
xGebruik het voertuig alleen in het wegverkeer als de uitrusting
beantwoordt aan de nationale en regionale voorschriften voor
het wegverkeer.
xRespecteer het voor uw voertuigcategorie geldende reguliere
gebruik.
21
VeiligheidVoertuig
WAARSCHUWING
Onoplettendheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLaat u tijdens het fietsen niet afleiden door andere activiteiten,
bijvoorbeeld door het inschakelen van de verlichting.
xGebruik tijdens het fietsen geen mobiele apparaten,
bijv. smartphone of MP3-spelers.
xGebruik tijdens het fietsen geen drankbussen.
xRijd niet met het voertuig wanneer u alcohol, verdovende
middelen of beïnvloedende medicamenten hebt ingenomen.
xInformeer u voor de eerste rit over de nationale en regionale voorschriften voor de
uitrusting. Bijvoorbeeld betreffende:
Helmplicht
Verplicht veiligheidsvest
Remmen
Verlichting en reflectoren
Bel
Fietskarren en kinderstoeltjes
xGebruik fietskarren alleen als uw voertuig geschikt is voor het gebruik van fietskarren
(zie hoofdstuk “Veiligheid / Instructies voor het meenemen van kinderen / Fietskar”).
xGebruik kinderstoeltjes alleen als uw voertuig geschikt is voor het gebruik van
kinderstoeltjes (zie hoofdstuk “Veiligheid / Instructies voor het meenemen van
kinderen / Kinderstoel”).
xNeem de nationale en regionale voorschriften voor het wegverkeer in acht.
xNeem het wegenverkeersreglement in acht.
xRicht u tot uw handelaar als u vragen heeft.
Wetten en voorschriften kunnen op elk moment worden gewijzigd.
Informeer u regelmatig over de nationale en regionale voorschriften.
24
Veiligheid Voertuig
3.3.1 Kinderstoel
VOORZICHTIG
Verwonding van uw kind door ontoereikende bescherming.
Risico op verwondingen!
xZorg ervoor dat bij de montage van een kinderstoel de zadel-
veren volledig worden omhuld zodat verwondingen worden
vermeden.
xZorg er bij de montage van een kinderstoel voor dat alle
draaiende en beweeglijke componenten worden afgedekt,
bijvoorbeeld met een spaakbescherming.
LET OP
Beschadiging van voertuigcomponenten door een niet
goedgekeurde montage van een kinderstoel.
Beschadigingsgevaar!
xMonteer een kinderstoel nooit aan het stuur.
xMonteer een kinderstoel nooit op de zadelpen.
xMonteer een kinderstoel nooit op een carbon frame.
De kinderstoel is een systeem voor het
meenemen van kleine kinderen op het
voertuig (zie “Afb.: Kinderstoel”).
Bij het gebruik van een kinderstoel moeten volgende punten in acht worden genomen:
xZorg ervoor dat kinderstoeltjes slechts worden gemonteerd wanneer het voertuig
geschikt is voor de montage (zie hoofdstuk “Grondslagen / Regulier gebruik”).
Vraag advies aan uw handelaar over passende kinderstoeltjes.
Afb.: Kinderstoel (bij wijze van voorbeeld)
25
VeiligheidVoertuig
xGebruik uitsluitend kinderstoeltjes die zodanig zijn aangebracht dat het kind achter
de bestuurder zit.
De montage van kinderstoeltjes is vanuit constructief opzicht niet mogelijk
bij elk voertuig. De bedienings- en montagehandleiding van de fabrikant
van de kinderstoel moet worden nageleefd. Bij een volledig geveerd frame
moet de afstemming van het veringssysteem worden gecontroleerd. Vraag
advies aan uw handelaar.
3.3.2 Fietskar
De fietskar is een systeem voor het
meenemen van kleine kinderen. De fietskar
wordt achter het voertuig gespannen
(zie “Afb.: Fietskar”).
Bij het gebruik van een fietskar moeten volgende punten in acht worden genomen:
xZorg ervoor dat fietskarren slechts worden gemonteerd wanneer het voertuig
geschikt is voor de montage (zie hoofdstuk “Grondslagen / Regulier gebruik”).
Vraag advies aan uw handelaar over passende fietskarren.
xRespecteer de maximale aanhanglast:
De maximale aanhanglast voor ongeremde fietskarren bedraagt 40kg.
De maximale aanhanglast voor geremde fietskarren bedraagt 80kg.
xHoud er rekening mee dat uw voertuig met een fietskar beduidend langer is.
xVervoer uitsluitend het aantal kinderen dat is toegestaan voor de fietskar.
xGebruik uitsluitend fietskarren met een functionerende verlichting die beantwoordt
aan de nationale en regionale voorschriften.
xKies een fietskar met kinderbeveiligingssysteem.
xZorg ervoor dat de fietskar wordt uitgerust met een buigzame vlaggenstang die
minstens 1,5m hoog is en een lichtgevende vlag heeft en ook afdekkingen voor de
spaken en wielkasten.
De montage van aanhangerkoppelingen is vanuit constructief opzicht niet
mogelijk bij elk voertuig. Vraag advies aan uw handelaar.
Afb.: Fietskar (bij wijze van voorbeeld)
26
Veiligheid Voertuig
3.4 Instructies over het transport
3.4.1 Instructies over de bagage
WAARSCHUWING
Valpartij door verkeerd vervoerde bagage.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xTransporteer geen draagtassen of andere voorwerpen aan het
stuur.
xFixeer voorwerpen op de bagagedrager zodat ze niet weg-
glijden en naar beneden vallen. Gebruik voor het fixeren van
bagage uitsluitend onbeschadigde spanriemen.
xGebruik stabiele fietstassen of passende accessoires voor
uw systeembagagedrager.
WAARSCHUWING
Gewijzigde rij-eigenschappen door extra gewicht.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeer de rij-eigenschappen bij extra bagage kennen op een
plaats weg van het wegverkeer.
xControleer de gewichtsverdeling van uw bagage.
xVerdeel extra gewicht gelijkmatig over de beide kanten van de
bagagedrager of in het midden op de bagagedrager.
xAls u opmerkt dat uw rijveiligheid niet wordt gegarandeerd,
dient u de bagage te reduceren.
xPas uw rijstijl aan de gewijzigde rij-eigenschappen aan.
Volgende punten moeten in acht worden genomen voor het transport van bagage:
xPositioneer uw bagage zodanig dat reflectoren of lichten niet worden afgedekt.
xRem vroeger en plan een langere remweg en een trager stuurgedrag in.
xFixeer bagage op de bagagedrager zodat ze niet wegglijdt en naar beneden valt,
bijv. met spanriemen.
27
VeiligheidVoertuig
xBerg zware voorwerpen zodanig op dat het belangrijkste gewicht dichtbij
de wielnaaf ligt, bijv. onderaan in fietstassen.
xZorg ervoor dat bevestigingsmiddelen zoals riemen of kabels niet in de bewegende
delen verstrikt kunnen raken.
3.4.2 Instructies voor de montage van aanhangers
WAARSCHUWING
Breuk van componenten door een verkeerde montage van
de aanhangerkoppeling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat aanhangerkoppelingen worden gemonteerd
door uw handelaar.
xZorg ervoor dat slechts aanhangers worden gemonteerd die met een aanhanger-
koppeling aan de achteras van het voertuig worden bevestigd.
Daarvan zijn uitsluitend Winora Group-voertuigmodellen uitgezonderd met een in de lig-
gende achtervork geïntegreerde aanhangerkoppeling en overeenstemmende markering.
xZorg ervoor dat de aanhangerkoppeling zeker niet aan andere delen van het frame
of aan componenten zoals de zadelpen wordt bevestigd.
3.4.3 Instructies over aanhangers voor lasten en honden
LET OP
Verkeerd gebruik van aanhangers voor lasten en honden.
Beschadigingsgevaar!
xOverschrijd nooit de maximale aanhanglast.
xFixeer lasten en voorwerpen in de aanhanger zodat ze niet
wegglijden en naar beneden vallen.
xNeem honden uitsluitend mee in geschikte aanhangers vor
honden. Gebruik geen aanhangers voor lasten of fietskarren.
Aanhangers voor lasten en honden zijn systemen voor het transport van bagage en
andere voorwerpen en voor het meenemen van honden. Aanhangers voor lasten en
honden worden achter het voertuig gespannen.
28
Veiligheid Voertuig
Bij het gebruik van aanhangers voor lasten en honden moeten volgende punten in acht
worden genomen:
xZorg ervoor dat aanhangers slechts worden gemonteerd wanneer het voertuig ge-
schikt is voor de montage (zie hoofdstuk “Grondslagen / Regulier gebruik”). Vraag
advies aan uw handelaar over passende aanhangers.
xRespecteer de maximale aanhanglast:
De maximale aanhanglast voor ongeremde aanhangers bedraagt 40kg.
De maximale aanhanglast voor geremde aanhangers bedraagt 80kg.
xHoud er rekening mee dat uw voertuig met een aanhanger beduidend langer is.
xGebruik uitsluitend aanhangers met een functionerende verlichting die beantwoordt
aan de nationale en regionale voorschriften.
De montage van aanhangerkoppelingen is vanuit constructief opzicht niet
mogelijk bij elk voertuig. Vraag advies aan uw handelaar.
3.4.4 Instructies over het transport van het voertuig
met de wagen
GEVAAR
Gevaar voor andere weggebruikers door niet correct bevestigde
voertuigen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xAls u uw voertuig wilt transporteren met een bevestigings-
systeem op het dak of aan de achterzijde van de wagen,
dient u de bevestiging van het voertuig regelmatig te contro-
leren tijdens rijpauzes zodat wordt vermeden dat het voertuig
loskomt.
29
VeiligheidVoertuig
VOORZICHTIG
Niet gefixeerd transport van voertuigen en kleine onderdelen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xTransporteer het voertuig of onderdelen van het voertuig nooit
wanneer deze niet zijn gefixeerd in de binnenruimte of koffer-
ruimte van uw wagen.
xFixeer het voertuig met geschikte bevestigingssystemen voor
de binnenruimte wanneer u het voertuig in de kofferruimte of
binnenin uw wagen transporteert.
LET OP
Verkeerd gebruik van fietsendragers.
Beschadigingsgevaar!
xGebruik uitsluitend toegelaten fietsendragers waarmee het
voertuig rechtop kan worden getransporteerd.
xVraag advies over een passend dragersysteem aan een
specialist.
xTransporteer voertuigen met hydraulische schijf- of velg-
remmen nooit wanneer ze omgekeerd op het zadel staan.
Dit kan leiden tot het niet meer functioneren van de
hydraulische schijf- of velgremmen.
xFixeer het voertuig zodat het niet naar beneden kan vallen
of kan wegglijden.
Voor het transport van het voertuig met de wagen worden in de handel verschillende
dragersystemen aangeboden.
xVraag advies aan uw handelaar over de geschikte drager- en bevestigingssystemen.
xNeem de nationale en regionale voorschriften voor het wegverkeer in acht.
xNeem de bijgeleverde informatie van de fabrikant over de montage en het gebruik
in acht.
30
Veiligheid Voertuig
xHoud er rekening mee bij voertuigen met componenten van carbon dat de klem-
krachten de componenten van carbon kunnen beschadigen. Gebruik uitsluitend
speciale bevestigingssystemen.
xHoud rekening met de gewijzigde hoogte van uw wagen wanneer u een
dragersysteem op het dak gebruikt. Meet voor de rit de precieze hoogte.
xMonteer bij schijfremmen de transportzekeringen wanneer u het voertuig zonder
wielen transporteert.
xNeem bij het transport van Pedelecs of S-Pedelecs de voorschriften in de originele
gebruiksaanwijzing voor het aandrijfsysteem in acht.
3.5 Instructies over draaimomenten
WAARSCHUWING
Materiaalmoeheid door niet deskundig vastdraaien van de
schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xGebruik het voertuig niet wanneer u vaststelt dat de schroef-
verbindingen los zitten.
xSchroefverbindingen moeten deskundig met een
draaimomentsleutel worden vastgedraaid.
xSchroefverbindingen moeten met de correcte draaimomenten
worden vastgedraaid.
Voor het correcte vastdraaien van de schroefverbindingen dienen de draaimomenten in acht
genomen te worden. Daarvoor is een draaimomentsleutel nodig met passend instelbereik.
xAls u geen ervaring met de hantering van draaimomentsleutels hebt of geen
geschikte draaimomentsleutel hebt, dient u de schroefverbindingen door uw
handelaar te laten controleren.
Het correcte draaimoment van een schroefverbinding is afhankelijk van het materiaal en
de diameter van de schroef en van het materiaal en de constructie van de component.
xAls u schroefverbindingen zelf vastdraait, dient u te controleren of uw voertuig
is uitgerust met componenten van aluminium of carbon (zie fiche met technische
gegevens, die u van uw handelaar hebt gekregen).
xNeem de speciale draaimomenten in acht bij componenten van aluminium
of carbon.
31
VeiligheidVoertuig
xAfzonderlijke componenten van het voertuig zijn aangeduid met gegevens over
draaimomenten of markeringen voor de insteekdiepte. Gelieve deze gegevens en
markeringen zeker te respecteren.
3.6 Instructies voor de draairichting van schroeven
LET OP
Materiaalschade door een verkeerde behandeling van de
schroefverbindingen.
Beschadigingsgevaar!
xLet op de draairichting van schroeven, steekassen en moeren.
xDraai schroeven, steekassen en moeren vast volgens de wijzers van de klok.
xDraai schroeven, steekassen en moeren los tegen de wijzers van de klok.
Bestaat er een uitzondering op deze regel, dan wordt er in het betreffende
hoofdstuk verwezen naar een gewijzigde draairichting. Let op de passende
instructies.
3.7 Instructies over de slijtage
WAARSCHUWING
Storingen door buitensporige slijtage, materiaalmoeheid of losse
schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xControleer regelmatig uw voertuig.
xGebruik het voertuig niet wanneer u vaststelt dat er buiten-
sporige slijtage aanwezig is of schroefverbindingen los zitten.
xGebruik het voertuig niet wanneer u barsten, vervormingen of
kleurveranderingen vaststelt.
xLaat het voertuig nakijken door uw handelaar wanneer
u buitensporige slijtage of losse schroefverbindingen vaststelt.
32
Veiligheid Voertuig
Een aantal voertuigcomponenten zijn onderdelen die onderhevig zijn aan slijtage.
Een intensief en verkeerd gebruik verhoogt en/of versnelt de slijtage. Verschillende
materialen hebben individuele slijtage-eigenschappen.
xVraag advies aan uw handelaar over de voertuigcomponenten die onderhevig zijn
aan slijtage.
xControleer regelmatig de toestand van onderdelen die onderhevig zijn aan slijtage
(zie hoofdstuk “Voor de fietsrit/Voor elke rit” en “Onderhoud”).
xReinig en onderhoud regelmatig de delen die onderhevig zijn aan slijtage
(zie hoofdstuk “Reiniging” en “Onderhoud”).
xDe volgende onderdelen die onderhevig zijn aan slijtage verslijten bij een regulier
gebruik en worden uitgesloten van de garantie bij slijtage die veroorzaakt wordt
door het gebruik (zie hoofdstuk “Garantie”):
Wielen (velgen, spaken, naven)
Velgen in combinatie met een velgrem
Banden
Kettingwielen, rondsels, binnenlagers en derailleurwieltjes
Versnellings- en remkabels
Versnellings- en remkabelomhulsels
Remblokken en schijfrem rotoren
Diverse andere componenten van de rem
Stuurlinten en handvatten
Kettingen en tandriemen
Hydraulische oliën en smeermiddelen
Afdichtingen van veerelementen
Lampen
Verflagen
Zadel
Stuur van aluminium
33
VeiligheidVoertuig
3.8 Instructies over componenten van carbon
WAARSCHUWING
Falen van het materiaal door niet zichtbare barsten na een valpartij.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat componenten van carbon na een over-
belasting of een valpartij door uw handelaar worden gecontro-
leerd, ook wanneer deze geen zichtbare schade vertonen.
xZorg ervoor dat componenten van carbon regelmatig worden
gecontroleerd door uw handelaar, ook wanneer ze niet zijn
blootgesteld aan een overbelasting.
xGebruik uw voertuig niet wanneer u schade vermoedt.
LET OP
Niet zichtbare barsten of breuken aan componenten van carbon.
Beschadigingsgevaar!
xZorg ervoor dat componenten van carbon niet worden
overbelast door valpartijen of hevige schokken.
xProbeer nooit componenten van carbon zelf te repareren
of te oriënteren.
xZorg ervoor dat componenten van carbon na een
overbelasting door uw handelaar worden gecontroleerd.
LET OP
Niet zichtbare barsten of breuken aan het carbonframe.
Beschadigingsgevaar!
xInstalleer nooit een fietsstandaard aan een carbonframe.
34
Veiligheid Voertuig
Componenten van carbon vereisen een speciale behandeling en een speciaal
onderhoud. Volgende punten moeten in acht worden genomen bij het onderhoud,
het transport of de bewaring:
xNeem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht.
xGebruik een draaimomentsleutel om de correcte draaimomenten in te stellen.
xSmeer de componenten van carbon nooit in met gewoon vet. Gebruik speciale
montagepasta voor componenten van carbon.
xStel componenten van carbon nooit bloot aan een hoge temperatuur boven 45°C.
xDeponeer uw voertuig voorzichtig en standvast zodat beschadigingen door
valpartijen en door het omvallen worden vermeden.
xKlem een carbonframe niet direct vast aan een montagestandaard. Monteer een
metalen zadelpen en klem deze in de montagestandaard.
xInstalleer nooit een fietsstandaard aan een carbonframe omdat dit kan leiden tot
een beschadiging van het frame.
3.8.1 Valpartijen en ongevallen
Door een valpartij of een ongeval kunnen componenten van carbon worden beschadigd.
Schade aan componenten van carbon zijn niet altijd zichtbaar. Vezels of verflagen kunnen
loskomen of worden aangetast en de stevigheid van de componenten kan verminderen.
xZorg ervoor dat componenten van carbon na een valpartij of een ongeval door uw
handelaar worden vervangen.
3.8.2 Fietsendrager
De fietsendrager is een systeem om voertuigen met de wagen te transporteren. Bij de
klemmen van fietsendragers bestaat het gevaar voor beknelling aan het carbonframe.
Dit kan bij het verdere gebruik leiden tot materiaalbreuk. Er bestaan specifiek voor
carbonfietsen vervaardigde fietsendragers.
xInformeer u bij uw handelaar over geschikte fietsendragers.
3.8.3 Draaimomenten
Voor schroefverbindingen van componenten van carbon moeten speciale
draaimomenten worden nageleefd. De toegelaten draaimomenten vindt u op de
betreffende componenten. Te hoge draaimomenten kunnen leiden tot beschadigingen
die nauwelijks zichtbaar zijn. De componenten kunnen breken of veranderen en
valpartijen veroorzaken.
xNeem de bijgeleverde informatie van de producent in acht over de montage.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en de benodigde
gereedschappen, laat dan draaimomenten instellen en controleren door
uw handelaar.
36
Basisinstellingen Voertuig
4 Basisinstellingen
Dit hoofdstuk bevat informatie over de basisinstelling van het voertuig en informatie om
het voertuig in gebruik te kunnen nemen.
4.1 Snelspanner
LET OP
Materiaalbreuk door een verkeerde hantering van componenten.
Beschadigingsgevaar!
xKantel de hendel van de snelspanner uitsluitend met de hand.
Gebruik nooit werktuigen of andere hulpmiddelen om de
hendel te kantelen.
De snelspanner is een spansysteem
waarmee instellingen en montages en ook
demontages aan het voertuig snel en zonder
gereedschap kunnen worden uitgevoerd.
Door het kantelen van de snelspan hevel
wordt er met behulp van het excentrisch
mechanisme spanning opgebouwd. De snel-
span hevel bestaat uit twee elementen: de
snelspan hevel en de snelspanner sluitmoer.
Wanneer bij de bediening van de snelspan
hevel geen spanning wordt opgebouwd,
moet de snelspanner opnieuw worden
ingesteld.
xDraai de snelspanner sluitmoer
rechtsom op de as open tot u bij
het aanleggen van de snelspan hevel
merkt dat de spanning wordt opgebouwd.
Afb.: Samenstelling van de snelspanner
(bij wijze van voorbeeld)
1 Snelspanner sluitmoer
2 Snelspan hevel
A Geopende snelspan hevel
B Gesloten snelspan hevel
1
2
A
B
37
BasisinstellingenVoertuig
4.2 Zadel
WAARSCHUWING
Verkeerde instelling van de zadelpen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xGelieve de minimale insteekdiepte van de zadelpen
te respecteren.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en
gereedschappen voor de montage van de zadelpen, richt u
dan tot uw handelaar.
LET OP
Materiaalbreuk door een verkeerde hantering van componenten.
Beschadigingsgevaar!
xKantel de hendel van de snelspanner uitsluitend met de hand.
Gebruik nooit werktuigen of andere hulpmiddelen om de
hendel te kantelen.
xHet inkorten van de zadelpen is niet toegestaan. Dit kan
leiden tot een breuk of barst van de zadelbuis.
xZorg ervoor dat het zadel door uw handelaar zodanig wordt ingesteld dat u een
comfortabele zitpositie bereikt, alle componenten aan het stuur goed kunt
bedienen en tenminste met de tenen veilig de grond kunt aanraken.
4.2.1 Zadelhoogte instellen
Afhankelijk van het model is het voertuig uitgerust met een vaste zadelpen of een
telescopische zadelpen. Beide soorten zadelpennen kunnen ofwel met een
zadelpenklem met klemschroef of met een zadelpenklem met snelspanner worden
bevestigd. Via de zadelpenklem kan de hoogte van het zadel worden ingesteld.
xVoor meer informatie over de telescopische zadelpen dient u het hoofdstuk
“Telescopische zadelpen” te lezen).
38
Basisinstellingen Voertuig
Als uw voertuig beschikt over een zadelpenklem met klemschroef:
1. Houd het zadel vast en draai de klemschroef tegen de wijzers van de klok los tot
het zadel kan worden bewogen in de zadelbuis.
2. Trek de zadelpen uit tot de gewenste hoogte.
xRespecteer de bepalingen over de minimale insteekdiepte en uittrekhoogte.
3. Draai de klemschroef volgens de wijzers van de klok vast om de zadelpenklem
te sluiten.
xRespecteer het toegelaten draaimoment (zie hoofdstuk “Veiligheid / Instructies
over draaimomenten”).
4. Ga na of het zadel correct zit, het mag niet gedraaid kunnen worden.
xKunt u het zadel verdraaien, controleer dan de zadelpenklem.
Als uw voertuig beschikt over een zadelpenklem met snelspanner:
1. Houd het zadel vast en kantel de
snelspan hevel naar buiten.
2. Trek de zadelpen uit tot de gewenste
hoogte.
xRespecteer de bepalingen over de
minimale insteekdiepte en
uittrekhoogte.
3. Kantel de snelspan hevel naar binnen
tot deze tegen de zadelbuis ligt, om de
zadelpenklem te sluiten.
xAls de span hevel niet met de hand
kan worden gekanteld, is de
voorspanning te hoog ingesteld. Corrigeer de voorspanning door de
stelschroef een beetje los te maken en kantel de span hevel opnieuw.
4. Ga na of het zadel correct zit, het mag niet gedraaid kunnen worden.
xAls u het zadel kunt verdraaien, is de voorspanning te laag ingesteld. Corrigeer
Afb.: Snelspanner (bij wijze van voorbeeld)
1 Stelschroef
2 Snelspan hevel
2
1
39
BasisinstellingenVoertuig
de voorspanning met de stelschroef die u een beetje vastdraait.
4.2.2 Minimale insteekdiepte
Zadelpennen hebben een minimale insteekdiepte die op de buis is gemarkeerd en
aantoont tot waar ze tenminste op de zadelbuis moeten zijn ingeschoven.
WAARSCHUWING
Barst of breuk van de zadelbuis door het inkorten van de zadelpen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xGelieve de minimale insteekdiepte van de zadelpen
te respecteren.
xKort nooit de zadelpen in.
xGelieve de minimale insteekdiepte van
de zadelpen te respecteren. De marke-
ring op de zadelpen mag niet zichtbaar
zijn (zie “Afb.: Minimale insteekdiepte
van de zadelpen”).
xZorg ervoor dat de hoogte van het zadel
wordt ingesteld door uw handelaar.
Afb.: Minimale insteekdiepte van de zadelpen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Zadelpenklem
2 Markering voor de minimale insteekdiepte
12
40
Basisinstellingen Voertuig
4.2.3 Minimale uittrekhoogte instellen
De minimale uittrekhoogte is de hoogte waarop de zadelpen tenminste uit de zadelbuis
moet worden getrokken. Dit hoofdstuk geldt voor S-Pedelecs en voertuigen met
telescopische zadelpen.
LET OP
Niet-naleving van de minimale uittrekhoogte.
Beschadigingsgevaar!
xStel de hoogte van het zadel zodanig in dat geen kabels of
leidingen binnenin de zadelbuis kunnen worden beschadigd.
xTrek de zadelpen bij S-Pedelecs er zover uit dat het eventueel
aan het zadel gemonteerde kenteken de componenten van
de verlichting niet afdekt.
Wanneer uw voertuig uitgerust is met een telescopische zadelpen:
xNeem de informatie van de fabrikant in acht.
xZorg ervoor dat de hoogte van het zadel door uw handelaar wordt ingesteld en
vraag informatie over het gebruik.
4.2.4 Inclinatie van het zadel instellen
De inclinatie van het zadel moet zodanig worden ingesteld dat vermeden wordt dat men
op het stuur leunt. Optimaal is een horizontale positie van het zadel.
1. Maak de schroef(schroeven) van de zadelklem onder het zadel los.
2. Stel de inclinatie van het zadel in. Zorg ervoor dat de afstelling van de inclinatiehoek
correct vastklikt.
3. Draai de schroef(schroeven) van de zadelklem vast met het aanbevolen
draaimoment volgens de wijzers van de klok.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan
de inclinatie van het zadel door uw handelaar instellen.
41
BasisinstellingenVoertuig
4.2.5 Zitlengte instellen
De zitpositie moet worden aangepast aan de lengte van de bestuurder. Hiervoor kan de
afstand tussen zadel en stuur door het horizontale verschuiven van het zadel worden
vergroot of verkleind.
1. Maak de schroef(schroeven) van de zadelklem onder het zadel los.
2. Stel de zitlengte van het zadel in. Neem daarbij de doorgaans gemarkeerde
klemzone aan de zadelboog in acht.
xOm de zitlengte in te korten, schuift u het zadel in de richting van het stuur.
xOm de zitlengte te vergroten, schuift u het zadel in de richting van het achterwiel.
3. Draai de schroef(schroeven) van de zadelpen vast met het aanbevolen
draaimoment volgens de wijzers van de klok.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan de
zitlengte door uw handelaar instellen.
4.3 Stuur en stuurpennen
WAARSCHUWING
Materiaalbreuk door een ondeskundige instelling van de hoogte
van het stuur.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat het stuur wordt ingesteld door uw handelaar.
xVerricht geen instellingen aan het stuur wanneer u niet
beschikt over de noodzakelijke vakkenis en gereedschappen.
xGelieve de minimale insteekdiepte van de stuurpen
te respecteren.
Stuurpennen verbinden het stuur van het voertuig met de voorvork.
Afhankelijk van het voertuigmodel is een vaste of verstelbare stuurpen gemonteerd. Een
onderscheid wordt gemaakt tussen stuurpennen met inwendige klemming en stuurpen-
nen die de binnenbalhoofdbuis omvatten en extern door schroeven worden geklemd.
Parameters voor een stuurpen zijn o.a.: Diameter van de binnenbalhoofdbuis, diameter
van de stuurklemming, lengte, hoek en hoogte.
Om het voertuig aan de grootte van de bestuurder aan te passen, moet onder andere de
hoogte van het stuur worden ingesteld.
42
Basisinstellingen Voertuig
xZorg ervoor dat het stuur door uw handelaar zodanig wordt ingesteld dat u een
comfortabele zitpositie bereikt en alle componenten aan het stuur goed kunt
bedienen.
4.3.1 Minimale insteekdiepte
Stuurpennen met schacht hebben een minimale insteekdiepte die op de buis
is gemarkeerd en aantoont tot waar ze tenminste in de binnenbalhoofdbuis moeten zijn
geschoven.
xGelieve de minimale insteekdiepte van
de stuurpen te respecteren.
De markering op de stuurpen of
-schacht mag niet zichtbaar zijn
(zie “Afb.: Markering van de minimale
insteekdiepte bij een stuurpen met
schacht met inwendige klemming”).
xHoud er rekening mee dat de verstelling
in de hoogte bij Ahead-stuurpennen die
de binnenbalhoofdbuis omvatten en van
buiten door schroeven worden
geklemd, vakkennis vereist.
De hoogte van het stuur bij deze soort
van stuurpennen wordt via afstand-
schijven ingesteld en is beperkt door de
lengte van de binnenbalhoofdbuis.
xZorg ervoor dat uw handelaar de instellingen doet.
Afb.: Markering van de minimale insteekdiepte
bij een stuurpen met schacht met inwendige
klemming (bij wijze van voorbeeld)
43
BasisinstellingenVoertuig
4.3.2 Stuurpeninclinatie instellen
Afhankelijk van het voertuigmodel is het voertuig uitgerust met een stuurpen met
instelbare inclinatiehoek. De inclinatie van het stuur moet zodanig zijn ingesteld dat de
polsen en onderarmen bij het fietsen een lijn vormen.
xMaak de zijdelingse schroef voorzichtig
los tot de vertanding los komt.
xDuw met de duim op de schroefkop om
de stuurpen los te maken.
xStel de inclinatie van de beweeglijke
stuurpen naar uw wens in.
xDuw het losgemaakt instelgedeelte
opnieuw in de stuurpen tot de pal
opnieuw in de vertanding grijpt.
xDraai de schroef vast met het
aanbevolen draaimoment volgens de
wijzers van de klok.
4.3.3 Stuur positioneren
Het stuur moet in een hoek van 90° tot het
voorwiel staan.
xLaat het stuur instellen door uw
handelaar als het stuur niet in een
rechte hoek tot het voorwiel staat
(zie “Afb.: Correcte stuurpositie”).
Afb.: Zijlingse schroef aan de stuurpen
(bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Verstelling van inclinatie
(bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Correcte stuurpositie
(bij wijze van voorbeeld)
44
Basisinstellingen Voertuig
4.4 Bedieningselementen
Bedieningselementen (bijv. bel, remarm, versnelling enz.) moeten zodanig zijn
gepositioneerd dat ze gemakkelijk kunnen worden bediend tijdens het fietsen zonder dat
u wordt afgeleid van het wegverkeer, en indien mogelijk zonder de handen van de
handvatten te nemen.
xZorg ervoor dat de bedieningselementen door uw handelaar worden ingesteld
wanneer u niet beschikt over de noodzakelijke vakkenis of gereedschappen.
4.5 Remarm
WAARSCHUWING
Verlies van remvermorgen door niet juist ingestelde remmen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat instellingen aan de remmen uitsluitend
worden verricht door uw handelaar.
xVerricht geen instellingen aan de remmen wanneer u niet
beschikt over de noodzakelijke vakkenis en gereedschappen.
xDe instelling van het remsysteem is zeer complex en vereist vakkenis. Zorg ervoor
dat uw handelaar de instellingen doet.
4.5.1 Positie instellen
De positie van de remarm moet individueel
worden ingesteld zodat de remarmen
comfortabel en veilig kunnen worden bediend.
xMaak de bevestiging van de remarm los
met de schroef van de remarm die u er
tegen de wijzers van de klok uitdraait
(zie “Afb.: Positie van de remarmen”).
xPositioneer de remarm zodanig dat de
vingers, pols en arm een rechte lijn
vormen en de vingers gemakkelijk op
de remarm liggen en veilig aan de
hendel kunnen trekken.
xDraai de schroef van de remarm er rechtsom in. Let op het correcte draaimoment.
Afb.: Positie van de remarmen
(bij wijze van voorbeeld)
45
BasisinstellingenVoertuig
4.5.2 Greepafstand instellen
De greepafstand van de remarm moet
individueel worden ingesteld zodat de
remarmen gemakkelijk en veilig kunnen
worden bediend. Mechanische en
hydraulische remmen beschikken doorgaans
over een stelschroef aan de remarm
(zie “Afb.: Positie stelschroef”). Wanneer
wordt gedraaid aan de stelschroef,
wordt de afstand tussen remarm en handvat
gewijzigd. Afhankelijk van de soort rem
varieert de positie van de stelschroef.
1. Verwijder de beschermkap van de
stelschroef, indien aanwezig.
2. Stel de remarm in op de greepafstand
van uw hand met de stelschroef die
u in- of uitdraait.
3. Controleer de minimale afstand met het
gebruik van de remarm.
xIs de afstand tussen gebruikte
remarm en handvat geringer dan
1cm, stel dan de remkabelspanning
of het drukpunt in (zie hoofdstuk
“Rem / Instellingen / Remkabelspan-
ning bij mechanische remmen instel-
len” of hoofdstuk “Rem / Instellingen /
Drukpunt instellen”).
4. Plaats de beschermkap op de stelschroef, indien aanwezig.
4.6 Pedalen
De pedalen zijn bevestigd aan de cranks. Met de voeten wordt het voertuig via de
pedalen aangedreven.
Afhankelijk van het voertuigmodel is het voertuig uitgerust met klap-, blok- of klikpedalen.
xHoud er bij de montage van pedalen rekening mee dat het rechter pedaal met een
rechtse schroefdraad en het linker pedaal met een linkse schroefdraad is uitgerust.
Het vastdraaien van de pedaalschroefdraad in de crank gebeurt bij beide pedalen
door het indraaien in de rijrichting en beide pedalen worden losgemaakt door het
uitdraaien in tegenovergestelde richting van de rijrichting.
1
1
Afb.: Positie stelschroef
(bij wijze van voorbeeld)
1 Stelschroef greepafstand
1
A
B
C
46
Basisinstellingen Voertuig
4.6.1 Klappedaal
VOORZICHTIG
Verkeerd in- en uitklappen van de pedalen.
Risico op verwondingen!
xZorg ervoor dat uw vingers niet bekneld raken in het
klapmechanisme.
xDraag eventueel beschermende handschoenen.
Bij het klappedaal gaat het om een pedaal met een klapmechanisme. Om het voertuig
weg te bergen en te transporteren, kunnen de pedalen worden ingeklapt zodat deze
dicht tegen het voertuig liggen.
xLeer voor het eerste gebruik het klapsysteem kennen.
xNeem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht over het gebruik van
klappedalen.
xVraag eventueel uitleg aan uw handelaar over het klapmechanisme.
Afb.: Klappedaal uitgeklapt
(bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Klappedaal ingeklapt
(bij wijze van voorbeeld)
4.6.2 Blokpedaal
Bij een blokpedaal gaat het om de klassieke
variant van het pedaal (zie “Afb.:Blokpedaal”).
Afb.: Blokpedaal (bij wijze van voorbeeld)
49
BasisinstellingenVoertuig
4.7 Verlichting
GEVAAR
Slechte zichtbaarheid voor andere weggebruikers.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xSchakel de verlichting in bij slecht zicht en in het donker.
WAARSCHUWING
Onoplettendheid in het wegverkeer door het inschakelen van de
verlichting.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xSchakel de verlichting niet in tijdens het fietsen. Stop steeds
om de verlichting in te schakelen.
Voor de deelname aan het wegverkeer moeten de verlichting en de reflectoren
beantwoorden aan de nationale en regionale voorschriften.
xNeem de nationale en regionale voorschriften voor de verlichting in acht.
xInformeer u hierover voor de eerste rit. Installeer eventueel achteraf
elementen op het voertuig in overeenstemming met de voorschriften.
Richt u tot uw handelaar hiervoor.
De verlichting bestaat uit een voorlamp, achterlamp en ook reflectoren en zorgt voor een
betere zichtbaarheid bij slecht zicht en ’s nachts.
Afhankelijk van het voertuigmodel is het voertuig uitgerust met een vast gemonteerde
naafdynamo-verlichting of een steekverlichting op batterij.
4.7.1 Naafdynamo
De naafdynamo bevindt zich aan de voorwielnaaf en is verbonden met de voorlamp.
De achterlamp is aangesloten op de voorlamp. De naafdynamo voorziet de verlichting
van energie zodra het voorwiel draait.
De verlichting wordt bij een naafdynamo doorgaans direct aan de voorlamp of aan het
stuur ingeschakeld. Gebruikt men de schakelaar, dan wordt de achterlamp samen met
de voorlamp ingeschakeld.
xGebruik de schakelaar om de verlichting in en uit te schakelen.
52
Rem Voertuig
5 Rem
5.1 Grondslagen
Het voertuig is uitgerust met minstens twee van elkaar onafhankelijke remmen.
Afhankelijk van het voertuigmodel zijn de volgende remmen gemonteerd:
Terugtraprem
Velgrem
Schijfrem
5.1.1 Terugtraprem
Voertuigen met naafversnelling en voertuigen
zonder versnelling zijn vaak uitgerust met een
terugtraprem. Deze is geïntegreerd in de
achterwielnaaf van het voertuig en wordt via
de pedalen gebruikt (zie “Afb.:Terugtraprem”).
5.1.2 Remarm
Met de remarmen worden de remmen bediend. De krachtoverdracht gebeurt
mechanisch of hydraulisch. Bij de mechanische versie wordt de kracht van de remarm
via een remkabel op de rem overgedragen. Bij de hydraulische versie wordt de kracht
van de remarm via remleidingen, waarin zich een remvloeistof bevindt, op de rem
overgedragen.
Is het voertuig uitgerust met slechts een remarm, dan wordt hiermee de voorwielrem
bediend. De achterwielrem is de terugtraprem.
Is het voertuig uitgerust met twee remarmen,
dan bevindt zich doorgaans links de remarm
voor de voorwielrem en rechts de remarm
voor de achterwielrem (zie “Afb.: Indeling van
de remarmen”).
xHoud er rekening mee dat de indeling
van de remarmen kan variëren. Leer
de indeling van de remarmen kennen
vooraleer u begint te fietsen. Richt u tot
uw handelaar als u de indeling van de
remarmen wilt laten wijzigen.
Afb.: Terugtraprem (bij wijze van voorbeeld)
21
Afb.: Indeling van de remarmen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remarm voorwiel
2 Remarm achterwiel
53
RemVoertuig
5.1.2.1 Schijfrem
De schijfrem rotoren zijn bevestigd aan de
wielnaven en het bijbehorende remzadel aan
het frame of de voorvork
(zie “Afb.: Schijfrem”). Binnenin het remzadel
bevinden zich de remblokken. Bij de
bediening van de remarm worden de
remblokken tegen de schijfrem rotor geduwd
en ze remmen het wiel af.
5.1.2.2 Velgrem
Velgremmen zijn bevestigd aan de voorvork of achtervork. Bij bediening worden de
remblokjes en -houder tegen de remflank van de velg geduwd en remmen het wiel af
(zie “Afb.:Mechanische velgremmen” en “Afb.: Hydraulische velgrem”).
Afhankelijk van de remuitvoering is de mechanische velgrem uitgerust met een
remkrachtmodulator. De remkrachtmodulator doseert vooraan gedeeltelijk de kracht
van de remarm en verhindert dat het voorwiel blokkeert. De remkrachtmodulator
is ingebouwd tussen remarm en velgrem.
Afb.: Mechanische velgremmen (bij wijze van voorbeeld)
1 Kabel
2 Band
3 Velg
4 Remblokhouders
1
3
2
4
2
3
1
4
1
3
2
4
1
2
Afb.: Schijfrem (bij wijze van voorbeeld)
1 Remzadel
2 Schijfrem rotor
54
Rem Voertuig
Afb.: Hydraulische velgrem (bij wijze van voorbeeld)
1 Remleiding
2 Band
3 Velg
4 Remblokhouders
2
3
1
4
55
RemVoertuig
5.2 Instellingen
De greepafstand moet individueel worden ingesteld zodat de remarm
gemakkelijk en veilig kan worden bediend (zie hoofdstuk “Basisinstellingen/
Remarm/Greepafstand instellen”).
5.2.1 Remkabelspanning bij mechanische remmen instellen
WAARSCHUWING
Verlies van de remwerking door versleten remblokken en -kabels.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xVervang versleten remblokken en -kabels.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereed-
schappen voor de vervanging, richt u dan tot uw handelaar.
Bij mechanische remmen wordt geringe slijtage van de remblokken gecompenseerd
door de remkabelspanning. Door wijziging van de remkabelspanning wordt de afstand
tussen velg en remblokjes en -houders gewijzigd. Afhankelijk van het voertuigmodel
varieert de positie van de borgmoer en kartelschroef.
1. Draai de borgmoer met een omwenteling
eruit tegen de wijzers van de klok.
2. Om de spanning van de remkabel te
verhogen, draait u de kartelschroef er
geleidelijk tegen de wijzers van de klok
uit tot de afstand tussen remblokjes en
-houders en velg aan elke kant 1–2 mm
bedraagt.
xZorg ervoor dat de remblokjes en
-houders aan beide kanten
gelijktijdig tegen de velg slaan.
xZorg ervoor dat het wiel rond draait
(zie hoofdstuk “Wielen en banden/
Velgen en spaken”).
3. Draai de borgmoer volgens de wijzers van
de klok vast.
xKan de rem via de kabelspanning niet worden ingesteld, laat dan de rem door
uw handelaar instellen.
Afb.: Positie borgmoer en kartelschroef
(bij wijze van voorbeeld)
1 Borgmoer
2 Kartelschroef
1 2
56
Rem Voertuig
5.2.2 Drukpunt instellen
Bij hydraulische remmen wordt een geringe
slijtage van de remblokken met stelschroef
voor het drukpunt gecompenseerd
(zie “Afb:. Positie stelschroef”). De stelschroef
bevindt zich doorgaans aan de remarm. Bij
remmen zonder stelschroef wordt de afstand
automatisch ingesteld.
Afhankelijk van de draairichting wordt de
afstand tussen velg en remblok vergroot of
verkleind.
xBij velgremmen draait u geleidelijk aan de
stelschroef tot de afstand tussen velg en beide remblokken 1–2 mm bedraagt.
xZorg ervoor dat de remblokjes en -houders aan beide kanten gelijktijdig tegen
de velg slaan.
xZorg ervoor dat het wiel rond draait (zie hoofdstuk “Wielen en banden / Velgen
en spaken”).
xBij schijfremmen draait u geleidelijk aan de stelschroef tot het gewenste drukpunt
aan de remmen wordt ingesteld.
5.3 Bediening
WAARSCHUWING
Gevaar voor het overslaan door het trekken aan de voorwielrem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xGebruik voorzichtig de remarm voor het voorwiel bij hoge
snelheden zodat het overslaan wordt vermeden.
xRem steeds tegelijk met beide remmen om een optimaal
remvermogen te realiseren.
xPas de remkracht van de remmen aan de rijsituatie,
de toestand van het wegdek en de weersomstandigheden
aan zodat de wielen niet blokkeren.
xGebruik voorzichtig de achterwielrem in bochten, zodat het
achterwiel niet blokkeert.
Afb.: Positie stelschroef
(bij wijze van voorbeeld)
1 Instelschroef drukpunt
1
58
Rem Voertuig
De terugtraprem wordt bediend wanneer
u achterwaarts op de pedalen trapt en
hiermee wordt het achterwiel afgeremd
(zie “Afb.: Bediening van de terugtraprem”).
xGa na of de pedaalaandrijving werkt
omdat de remkracht via de ketting
wordt overgedragen.
xOm de terugtraprem te bedienen, trapt
u op de pedalen tegen de rijrichting in.
5.4 Inremmen van schijfremmen
Nieuwe remmen moeten eerst worden ingeremd zodat ze het volle remvermogen bereiken.
xRem de remmen op een plaats weg van het wegverkeer in.
xRem goed gedoseerd zodat de wielen niet blokkeren.
xGebruik beide remarmen tegelijk.
xHet inremmen bestaat uit ca. 30 korte rempogingen. Rem van ca. 25km/h naar
stilstand. Het inremproces is afgesloten als u bij eenzelfde bediening van de
remarm eenzelfde remwerking realiseert.
5.5 Remkracht behouden
De afnemende remwerking door oververhitting van het remsysteem bij schijfremmen
wordt “Fading” genoemd. Bij een stijgende temperatuur aan het contactpunt tussen
remblokken en schijfrem rotor, bijv. door continu te remmen, daalt het remvermogen.
xVermijd langdurig remmen.
xLaat de remblokken regelmatig afkoelen.
xGebruik het voertuig niet wanneer door de verhitting een verminderd remvermogen
bestaat.
xGebruik het voertuig pas opnieuw wanneer het volledige remvermogen opnieuw
bestaat.
Afb.: Bediening van de terugtraprem
(bij wijze van voorbeeld)
59
DerailleurVoertuig
6 Derailleur
6.1 Grondslagen
Afhankelijk van het voertuigmodel wordt doorgaans bij alle moderne voertuigen een
versnelling gemonteerd. Uitzonderingen zijn bijv. kinderfietsen die naargelang van het
model slechts met een versnelling zijn uitgerust.
De versnelling bij het voertuig bestaat uit een schakelbare transmissie en de
bijbehorende bedieningselementen. Daardoor wordt het door de bestuurder geleverde
vermogen aangepast aan de rijsnelheid en de toestand van het wegdek.
De derailleur bestaat uit 1 tot 3 kettingwielen aan de pedaalaandrijving en 6tot12 rondsels
aan het achterwiel (zie “Afb.:Componenten van een derailleur”). Het schakelen van de
rondsels of de kettingwielen gebeurt doorgaans via aparte bedieningseenheden aan de
rechter en eventueel de linker kant van het stuur (zie hoofdstuk “Derailleur / Bediening”).
De instelling van de versnelling vereist vakkennis.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkenis en gereedschappen, richt u dan tot
uw handelaar.
6.1.1 Mechanische derailleur
xTrap bij het schakelen slechts met
geringe kracht.
Het theoretische aantal versnellingen blijkt uit
het product “Kettingwielen x rondsels”
(zie hoofdstuk “Derailleur / Grondslagen /
Tandwielcombinaties”).
Hoe kleiner het rondsel, des te hoger
de gekozen versnelling is en des te lager
de trapfrequentie.
Hoe groter het rondsel, des te lager de
gekozen versnelling is en des te hoger
de trapfrequentie.
Hoe kleiner het kettingwiel, hoe hoger
de trapfrequentie.
xGebruik een lage versnelling bij hellingen.
xGebruik een hoge versnelling voor hoge
snelheden op rechte stukken.
Afb.: Componenten van een derailleur
(bij wijze van voorbeeld)
1 Versnellingskabel
2 Tandwielcassette bestaande uit meerdere
rondsels aan het achterwiel
3 Kettingwielen aan de pedaalaandrijving
4 Ketting
3
2
4
1
60
Derailleur Voertuig
6.1.2 Elektronische derailleur
De elektronische derailleur wordt aangedreven door een accu die de stroom levert voor
het schakelmechanisme en de voorderailleur. De werking is dezelfde zoals bij een
mechanische derailleur. De toetsen voor de versnelling kunnen snel achter elkaar wor-
den ingedrukt. De versnelling registreert hoe vaak u heeft gedrukt en laat de ketting snel
en precies veranderen. De versnelling verhindert automatisch een te schuine kettingloop.
Afhankelijk van het model kan het voertuig, doorgaans de racefiets of de
MTB, over een elektronische versnelling beschikken.
Als u op de passende versnellingshendels drukt, worden de versnellingen opwaarts
of neerwaarts geschakeld. De elektronica zorgt hierbij voor een snelle verandering
van de versnellingen.
xRicht u voor meer informatie en vragen tot uw handelaar of respecteer de
handleiding die geleverd is bij de elektronische derailleur.
6.1.3 Tandwielcombinaties
LET OP
Verkeerd gebruik van de tandwielcombinaties.
Beschadigingsgevaar!
xCombineer het kleine kettingwiel niet met de kleinste
rondsels
of het grote kettingwiel niet met de grootste rondsels.
Bij verkeerde tandwielcombinaties leidt een
schuine loop van de ketting tot een hogere slij-
tage aan de kettingwielen, rondsels en ketting.
Het reguliere gebruik voorziet slechts bepaal-
de tandwielcombinaties (zie “Afb.: Tandwiel-
combinaties”).
xGebruik de tandwielcombinaties zodanig
dat de ketting in de rijrichting parallel loopt.
xGebruik het kleinste kettingwiel bij hel-
lingen en het grootste kettingwiel voor
hogere snelheden op rechte stukken.
xWanneer u niet zeker bent over de
bediening van de versnelling, dient u uitleg te vragen aan uw handelaar.
Afb.: Tandwielcombinaties
(bij wijze van voorbeeld)
1 7 rondsels aan achterwiel
2 3 kettingwielen aan de pedaalaandrijving
21
61
DerailleurVoertuig
6.2 Instellingen
WAARSCHUWING
Afspringende of klemmende ketting door verkeerd ingestelde
versnelling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xStel de versnelling in.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis of
gereedschappen, richt u dan tot uw handelaar.
VOORZICHTIG
Inklemming en beknelling van lichaamsdelen door beweeglijke
onderdelen.
Risico op verwondingen!
xWees voorzichtig bij de hantering van beweeglijke onderdelen
zodat uw vingers niet bekneld raken.
xDraag eventueel beschermende handschoenen.
LET OP
Een verkeerd ingestelde versnelling kan leiden tot beschadiging
van de versnelling.
Beschadigingsgevaar!
xStel de versnelling in.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis of
gereedschappen, richt u dan tot uw handelaar.
63
DerailleurVoertuig
3. Trek de versnellingskabel strak en fixeer
hem met de trekspanschroef aan de
kettingsteun (zie “Afb.: Instellen van het
schakelmechanisme”).
4. Schakel de ketting naar het kleinste
kettingwiel en het grootste rondsel.
5. Zorg ervoor dat de ketting zeker niet
de spaken raakt. Corrigeer dit even-
tueel met behulp van de eindaanslag-
schroefL (zie “Afb.:Voorderailleur”).
6.2.2 Voorderailleur instellen
xSchakel de ketting naar het kleinste
kettingwiel.
xStel de afstand in tot de inwendige
kettinggeleider met behulp van de
eindaanslagschroefL. De afstand moet
0,5–1mm bedragen (zie “Afb.:
Voorderailleur”).
xSchakel de ketting naar het grootste
kettingwiel.
xStel de afstand in tot de buiten-
liggende kettinggeleider met behulp van
de eindaanslagschroefH. De afstand
moet 0,5–1mm bedragen.
Afb.: Instellen van het schakelmechanisme
(bij wijze van voorbeeld)
1 Trekspanschroef aan de kettingsteun
1
1
Afb.: Voorderailleur (bij wijze van voorbeeld)
1 Eindaanslagschroef H
2 Eindaanslagschroef L
2
64
Derailleur Voertuig
6.2.3 Versnellingskabelspanning afstellen
xTreden er na het schakelen tijdens het fietsen geluiden op, corrigeer dan de
versnellingskabelspanning met de trekspanschroef aan de versnellingshendel
(zie “Afb. Trekspanschroef aan de versnellingshendel”).
xDraai hiervoor aan de
trekspanschroef met een halve omwenteling.
xVerminderen de geluiden, draai de
trekspanschroef in kleine stappen in
dezelfde richting verder tot er tijdens
het fietsen geen geluiden meer
optreden.
xVersterken de geluiden, draai dan
de trekspanschroef in kleine stap-
pen in de tegenovergestelde rich-
ting tot er tijdens het fietsen geen
geluiden meer optreden.
xWanneer na het schakelen tijdens het fietsen geluiden blijven optreden, dient
u de versnelling door uw handelaar te laten instellen.
6.2.4 Derailleur bij een racefiets instellen
Beschikt de racefiets aan de
versnellingskabels over een stelschroef met
stelwiel, dan kan hiermee de kabelspanning
van de derailleur worden afgesteld.
xOm de kabelspanning te verhogen,
draait u het stelwiel van de stelschroef
tegen de wijzers van de klok.
xOm de kabelspanning te verlagen,
draait u het stelwiel van de stelschroef
volgens de wijzers van de klok.
Voor het instellen van het
schakelmechanisme zie
hoofdstuk “Derailleur/
Instellingen/
Schakelmechanisme instellen”.
Afb.: Trekspanschroef aan de versnellings-
hendel (bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Derailleur instellen
(bij wijze van voorbeeld) Stelschroef met
verstelwiel voor de trekspanning
65
DerailleurVoertuig
6.3 Bediening
WAARSCHUWING
Onoplettendheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeer voor de eerste rit de functies van de versnelling kennen.
xGebruik de versnelling alleen wanneer uw aandacht voor het
wegverkeer niet wordt beperkt.
xStop wanneer u de versnelling niet veilig kunt bedienen,
bijvoorbeeld bij storingen.
LET OP
Verhoogde slijtage en beschadiging door een verkeerde
bediening van de versnelling.
Beschadigingsgevaar!
xTrap bij het schakelen niet krachtig op de pedalen.
xTrap bij het schakelen niet achterwaarts.
xSchakel voor hellingen tijdig naar een lagere versnelling.
xWeet u niets af van versnellingen, vraag dan uitleg aan uw handelaar over de
bediening van de versnelling.
6.3.1 Rondsels schakelen
Afhankelijk van het model kan de indeling van de versnellingshendels (boven- of onderkant
van het stuur) en de bediening variëren. De schakeleenheid van de tandwielcassette
bevindt zich rechts aan het stuur (zie “Afb.: Bedieningseenheid aan het stuur voor het
schakelen van de rondsels en kettingwielen”).
xOm te schakelen naar het volgende grotere rondsel, drukt u op de onderste
versnellingshendel.
xEen aantal modellen biedt de mogelijkheid om van meerdere versnellingen in
één keer naar een lagere te schakelen. Druk daarvoor de onderste
versnellingshendel verder door.
66
Derailleur Voertuig
xOm te schakelen naar het volgende kleinere
rondsel, drukt u op de bovenste
versnellingshendel.
xEen aantal modellen biedt de mogelijkheid de bovenste versnellingshendel voor
het schakelen naar een grotere versnelling met de wijsvinger in de
tegenovergestelde richting te trekken.
xOpdat de gebruikte versnellingshendel automatisch naar de
uitgangspositie kan
terugkeren dient u de versnellingshendel na het schakelen los te laten.
Wanneer uw voertuigmodel uitgerust is met
een draaischakelaar:
xDraaischakelaars zijn doorgaans
gemarkeerd met getallen voor de
afzonderlijke versnellingen. Draai de
draaischakelaar in de passende richting
om naar een hogere of lagere
versnelling te schakelen.
6.3.2 Kettingwielen schakelen
Afhankelijk van het model kan de indeling van de versnellingshendels (boven- of onder-
kant van het stuur) en de bediening variëren. De schakeleenheid voor de kettingwielen
bevindt zich links aan het stuur (zie Afb.: “Bedieningseenheid aan het stuur voor het
schakelen van de rondsels en kettingwielen”).
xOm te schakelen naar het volgende grotere kettingwiel, drukt u op de onderste
versnellingshendel.
xOm te schakelen naar het volgende kleinere kettingwiel, trekt u de bovenste
versnellingshendel naar de linker kant van het stuur
.
xOpdat de ingedrukte versnellingshendel automatisch naar de uitgangspositie kan
terugkeren
, dient u de versnellingshendel na het schakelen los te laten.
Afb.: Draaischakelaar (bij wijze van voorbeeld)
68
Naafversnellingen Voertuig
7 Naafversnellingen
7.1 Grondslagen
Afhankelijk van het voertuigmodel wordt
doorgaans bij alle moderne voertuigen een
versnelling gemonteerd. Uitzonderingen zijn
bijv. kinderfietsen die naargelang van het mo-
del slechts met een versnelling zijn uitgerust.
De versnelling bij het voertuig bestaat uit een
schakelbare transmissie en de bijbehorende
bedieningselementen. Daardoor wordt het
door de bestuurder geleverde vermogen
aangepast aan de rijsnelheid en de toestand
van het wegdek.
De instelling van de versnelling vereist
vakkennis.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke
vakkenis en gereedschappen voor de
instelling van de naafversnelling, richt
u dan tot uw handelaar.
7.1.1 Automatische versnelling (Automatix)
Dit hoofdstuk is geldig voor de modellen met optionele versnelling
“Automatix” (zie fiche met de technische gegevens die u hebt gekregen
van uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een automatische versnelling. De versnelling
schakelt afhankelijk van de snelheid automatisch naar de 2e versnelling of terug naar de
1e versnelling.
Automatix versnellingen zijn zowel verkrijgbaar met vrijloop alsook met een terugtraprem.
Raadpleeg de door uw handelaar ingevulde fiche om te zien welke variant werd
geïnstalleerd.
xWanneer de versnelling niet automatisch schakelt of geluiden veroorzaakt, dient
u de versnelling door uw handelaar te laten nazien.
Afb.: Componenten van een naafversnelling
(bij wijze van voorbeeld)
1 Bevestigingsring
2 Schakelwiel
3 Houder
3
1
2
7.1.2 Traploze versnelling (NuVinci)
Dit hoofdstuk is geldig voor modellen met optionele traploze versnelling
“NuVinci” (zie fiche met de technische gegevens die u hebt gekregen van
uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een traploze versnelling. Als u draait aan de
draaischakelaar wordt de versnelling traploos ingesteld
.
NuVinci versnellingen zijn zowel verkrijgbaar met vrijloop alsook met een terugtraprem.
Raadpleeg de door uw handelaar ingevulde fiche om te zien welke variant werd
geïnstalleerd.
7.1.3 Traploze automatische versnelling (NuVinci Harmony)
Dit hoofdstuk is geldig voor modellen met optionele traploze automatische
versnelling “NuVinci Harmony” (zie fiche met de technische gegevens die
u hebt gekregen van uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een traploze automatische versnelling die niet
manueel wordt bediend maar zich automatisch aan de snelheid en trapfrequentie
aanpast.
7.1.4 Elektronische naafversnelling
De elektronische naafversnelling vereist specifieke bedieningselementen met toetsen
aan het stuur. De toetsen voor de versnelling kunnen snel achter elkaar worden
ingedrukt. De schakeling registreert hoe vaak u heeft gedrukt en verandert vervolgens
van versnelling.
Terugtrapschakeling (S2 Duomatic)
Dit hoofdstuk is geldig voor de modellen met optionele
versnelling “S2 Duomatic” (zie fiche met de technische
gegevens die u hebt gekregen van uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een versnelling. De ver-
snelling schakelt door een kort
terugtrappen van de pedaalaandrij-
ving naar de 2e versnelling of terug naar de 1e versnelling.
S2 Duomatic versnellingen zijn zowel verkrijgbaar met vrijloop alsook
met een terugtraprem. Controleer aan de hand van de voertuigpas
welke variant werd gemonteerd.
WILDE DE HEER DREHMEL NIET!
70
Naafversnellingen Voertuig
7.2 Instellingen
WAARSCHUWING
Doorglijden van de versnellingen en tevergeefs trappen door een
verkeerd ingestelde versnelling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xStel de versnelling in.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis of
gereedschappen, richt u dan tot uw handelaar.
LET OP
Een verkeerd ingestelde versnelling kan leiden tot beschadiging
van de versnelling.
Beschadigingsgevaar!
xStel de versnelling in.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis of
gereedschappen, richt u dan tot uw handelaar.
De naafversnellingen mogen uitsluitend worden ingesteld door uw handelaar.
7.2.1 Versnellingskabelspanning instellen
De instelling van de versnellingskabelspanning hangt af van het model van uw
naafversnelling.
xGa na welke naafversnelling in uw voertuig is gemonteerd (zie fiche met de
technische gegevens die u hebt gekregen van uw handelaar).
xWanneer de naafversnelling minder goed werkt, dient u de versnellings-
kabelspanning in te stellen.
71
NaafversnellingenVoertuig
1. Stel de draaischakelaar of vernsellings-
hendel in op de middelste versnelling.
Bij een versnelling met
7 of 8 versnellingen beantwoordt dit aan
de 4e versnelling (zie Afb. “Stelschroef
aan de draaischakelaar”).
2. Verstel de stelschroef (zie Afb.:
“Stelschroef aan de draaischakelaar”)
aan de draaischakelaar zodanig dat de
beide in kleur gemarkeerde
aanduidingen op de achterwielnaaf
overeenstemmen (zie “Afb. Instellings-
markering”).
3. Controleer de instellingen met een
proefrit.
xHebt u de storingen niet kunnen
verhelpen, laat de versnellingskabel-
spanning dan dan door uw
handelaar instellen.
Afhankelijk van het voertuigmodel kan een naafversnelling met schakelbox ingebouwd zijn.
xControleer aan de achteras van het voertuig of een schakelbox is gemonteerd.
1. Stel de draaischakelaar of vernsellings-
hendel in op de middelste versnelling. Bij
een versnelling met 7 of 8 versnellingen
beantwoordt dit aan de 4e versnelling
(zie Afb. “Schakelbox”).
2. Verstel de stelmoer zodanig dat de
markeringen aan de schakelbox over-
eenstemmen (zie Afb. “Schakelbox”).
3. Controleer de instellingen met een
proefrit.
xHebt u de storingen niet kunnen
verhelpen, laat de versnellings-
kabelspanning dan dan door uw handelaar instellen.
Afb.: Stelschroef aan de draaischakelaar
(bij wijze van voorbeeld)
1 Schakelniveau
2 Stelschroef
1
2
LOCK
Afb.: Instellingsmarkering
(bij wijze van voorbeeld)
1 2
Afb.: Schakelbox (bij wijze van voorbeeld)
1 Markering
2 Instelmoer
76
Pinion-aandrijving Voertuig
WAARSCHUWING
Meelopen van de ketting of de riem bij een inactieve crank.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg er voor elke rit voor dat de vrijloop van het rondsel en de
achterwielnaaf probleemloos werken.
xDraai de crank naar achteren. De vrijloop van het rondsel en
de achterwielnaaf mag de ketting niet meenemen.
xStop wanneer er schade aan de Pinion-aandrijving is of
wanneer ongewone geluiden optreden.
8.2 Pinion-aandrijving schakelen
Houd er rekening mee dat het schakelgedrag van een Pinion-aandrijving
zowel met ketting- alsook met riemaandrijving zich onderscheidt van deze
van een derailleur. Leer op een plaats buiten het wegverkeer de Pinion-
aandrijving en het gewijzigde schakelgedrag aan.
De markering (“>>”) op het vaststaande deel van de draaischakelaar toont de gekozen
versnelling, bij voorbeeld van 01 tot 18.
xOm te schakelen naar een hogere of lagere versnelling, beweegt u de
draaischakelaar eerst zachtjes naar de gewenste schakelrichting en dan schakelt
u vlotjes naar de gewenste schakelrichting.
Het schakelen van meerdere versnellingen in een handeling is mogelijk,
bijvoorbeeld van 02 naar 06.
Het schakelen bij stilstand en een inactieve of achterwaarts draaiende crank
is mogelijk.
Het schakelen naar een lagere versnelling onder belasting, bijvoorbeeld van
18 naar 17, is beperkt mogelijk.
Om de Pinion-aandrijving te sparen, wordt het schakelproces niet uitgevoerd
zolang de druk op de crank of op het pedaal te sterk is, bijvoorbeeld wanneer
u trapt en niet op het zadel zit.
xSchakel slechts naar een lagere versnelling wanneer de crank of het pedaal niet te
sterk wordt belast.
78
Pinion-aandrijving Voertuig
Oplossing van storingen bij het gebruik van een Pinion-aandrijving
Storing mogelijke oorzaak Oplossing
Brommend of zoemend geluid Schuinloop van ketting of riem Ketting of riem recht oriënteren
Aandrijving schakelt
moeizaam
versleten of verkeerde
versnellingskabels, omhulsels
of afsluitdoppen
uitsluitend versnellingskabels
met een maximale diameter
van 1,2mm gebruiken;
uitsluitend versnellingska-
belomhulsels gebruiken;
uitsluitend afsluitdoppen van
kunststof gebruiken; versleten
versnellingskabels absoluut
vervangen
Doorglijden bij het trappen Vrijloopklink klikt niet vast bij het verder trappen klikt de
aandrijving in de volgende
tand vast
Bij een kettingaandrijving
Ketting slaat op de liggende
achtervork
Kettingspanning te laag Kettingspanning door uw
handelaar laten instellen
ondanks een werkende
achterwiel-vrijloop lopen
ketting of crank bij het
schuiven mee
Kettingspanning te hoog
8.4 Pinion-aandrijving reinigen
LET OP
Beschadiging van de Pinion-aandrijving door reiniging met
scherpe of agressieve reinigingsmiddelen.
Beschadigingsgevaar!
xReinig de Pinion-aandrijving uitsluitend met water, detergent
en een schone, zachte borstel.
xReinig de Pinion-aandrijving niet met een harde waterstraal of
hogedrukapparaten.

Produktspecifikationer

Varumärke: Staiger
Kategori: Cykel E-cykel
Modell: Race

Behöver du hjälp?

Om du behöver hjälp med Staiger Race ställ en fråga nedan och andra användare kommer att svara dig




Cykel E-cykel Staiger Manualer

Cykel E-cykel Manualer

Nyaste Cykel E-cykel Manualer