Jeep Grand Cherokee (2013) Bruksanvisning
Läs nedan 📖 manual på svenska för Jeep Grand Cherokee (2013) (416 sidor) i kategorin Bil. Denna guide var användbar för 8 personer och betygsatt med 4.5 stjärnor i genomsnitt av 2 användare
Sida 1/416

Grand Cherokee
GEBRUIKSINFORMATIE
Grand Cherokee
11WK741-126-DUT-AA
Gedrukt in Europa
11


INHOUD
1
INLEIDING
........................................................................3
2
WAT U MOET WETEN VOOR U UW AUTO START
................................................9
3
VOORZIENINGEN IN UW AUTO LEREN KENNEN
................................................65
4
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
............................................... 171
5
STARTEN EN BEDIENEN
.............................................................235
6
WAT U KUNT DOEN IN NOODGEVALLEN
...................................................313
7
ONDERHOUD VAN UW AUTO
.......................................................... 329
8
ONDERHOUDSSCHEMA’S
............................................................367
9
ALS U GEBRUIK WILT MAKEN VAN KLANTENSERVICE
...........................................389
10
INHOUD
.......................................................................401
1
2

1
INLEIDING
•INLEIDING ................................4
•WAARSCHUWING VOOR OVER DE KOP SLAAN .........5
•BELANGRIJKE OPMERKING .....................5
•HOE GEBRUIKT U DIT INSTRUCTIEBOEK .............6
•WAARSCHUWINGEN VOORZICHTIG .................8
•CHASSISNUMMER ...........................8
•VOERTUIGWIJZIGINGEN/-AANPASSINGEN .............8
3
INLEIDING
Gefeliciteerd met uw keuze voor een nieuwe
auto van het merk Chrysler. U kunt er zeker van
zijn dat uw auto staat voor vakmanschap en
precisie, exclusieve styling en de hoogwaar-
dige kwaliteit waarvoor onze auto’s zo ver-
maard zijn.
Dit is een speciale terreinwagen. Hij is geschikt
voor tal van ondergronden en toepassingen die
voor traditionele auto’s niet mogelijk zijn. De
auto rijdt en manoeuvreert anders dan een
normale personenauto - zowel op de normale
weg als off-road. Neem dus de nodige tijd om
aan deze auto te wennen.
De uitvoering met tweewielaandrijving is uitslui-
tend ontworpen voor gebruik op verharde we-
gen. Deze is niet bedoeld voor terreinrijden of
rijden onder zware omstandigheden, wat wel
het geval is bij een voertuig met vierwielaan-
drijving.
Vóór u met deze auto gaat rijden, moet u dit
instructieboekje en alle bijvoegsels goed lezen.
U moet goed bekend zijn met de bediening van
de auto, vooral met de remmen, de stuurinrich-
ting en het schakelen. Leer hoe uw auto zich
gedraagt op verschillende soorten wegen. Uw
rijvaardigheid zal verbeteren als u meer erva-
ring heeft, maar voor ieder voertuig geldt dat u
in het begin zeer voorzichtig moet zijn. Wan-
neer u off-road (op het terrein) rijdt, mag u de
auto niet overbeladen. De auto kan ook de
wetten van de natuur niet omzeilen. Houd altijd
de plaatselijk geldende regels in acht, waar u
ook rijdt.
Net als bij andere auto’s van dit type, kunt u de
macht over het stuur verliezen of een aanrijding
veroorzaken als u de auto niet op de juiste wijze
bedient. Raadpleeg voor meer informatie de
“Tips voor het rijden op de weg” en de “Tips
voor het off-road rijden” in ⬙Starten en rijden⬙.
OPMERKING:
Nadat u de gebruikershandeiding hebt gele-
zen, moet deze worden bewaard op een
gemakkelijk te bereiken plaats in de auto. Bij
verkoop van de auto moet de handleiding
aanwezig zijn in de auto.
Als u de auto niet op de juiste wijze bedient,
kunt u de macht over het stuur verliezen of een
aanrijding veroorzaken.
Als u de auto met te hoge snelheid of onder
invloed bestuurt, kan het gevolg zijn dat u de
macht over het stuur verliest, een aanrijding
veroorzaakt met een ander voertuig of voor-
werp, dat u van de weg af raakt, of over de kop
gaat. Al deze situaties kunnen leiden tot ernstig
of zelfs dodelijk letsel. Als de veiligheidsgor-
dels niet worden gebruikt, staan de bestuurder
en de passagiers bloot aan een grotere kans
op verwondingen, mogelijk met dodelijke af-
loop.
Om uw auto in optimale conditie te houden,
raden wij u aan de auto op de aanbevolen
tijdstippen te laten nakijken door een erkende
dealer of distributeur. Hij heeft speciaal opge-
leid personeel, speciaal gereedschap en de
nodige uitrusting om alle onderhoudstaken uit
te voeren.
De fabrikant en zijn dealers willen immers dat u
volkomen tevreden bent met uw auto. Wanneer
een probleem inzake onderhoud of garantie
niet tot uw tevredenheid is opgelost, kunt u de
zaak altijd bespreken met de directie van uw
erkende dealer of distributeur.
4

Uw erkende dealer of distributeur zal u graag
helpen bij alle vragen met betrekking tot uw
auto.
WAARSCHUWING VOOR OVER DE
KOP SLAAN
Terreinwagens slaan aanzienlijk vaker over de
kop dan andere autotypen. Deze auto heeft
een hogere bodemspeling, een hoger zwaarte-
punt dan de meeste personenauto’s. Een ter-
reinwagen kan beter presteren op heel wat
verschillende soorten terrein. Wanneer u onvei-
lig of onvoorzichtig rijdt, kan elke auto onbe-
stuurbaar worden. Vanwege het hogere zwaar-
tepunt kan deze auto over de kop slaan als de
bestuurder de controle verliest, terwijl andere
auto’s dit in dezelfde situatie niet doen.
Probeer daarom geen scherpe bochten te ma-
ken of plotselinge manoeuvres of andere onvei-
lige handelingen uit te voeren waardoor u de
controle over het stuur kunt verliezen. Als u
onveilig rijdt met deze auto, kunt u een aanrij-
ding veroorzaken, kan de auto over de kop
slaan en kan ernstig of dodelijk letsel ontstaan.
Rij voorzichtig.
Het niet aangespen van de veiligheidsgordels
aan de bestuurders- en passagierszijde, is een
belangrijke oorzaak van ernstig of dodelijk let-
sel. Als de auto over de kop slaat, zal een
inzittende zonder veiligheidsgordel veel eerder
verongelukken dan een inzittende die wel een
gordel draagt. Draag altijd een veiligheidsgor-
del.
BELANGRIJKE OPMERKING
AL HET MATERIAAL IN DEZE UITGAVE IS
GEBASEERD OP DE NIEUWSTE INFORMATIE
DIE BESCHIKBAAR WAS OP HET MOMENT
VAN GOEDKEURING. HET RECHT OM OP
ENIG MOMENT HERZIENINGEN TE PUBLICE-
REN IS VOORBEHOUDEN.
Deze handleiding is samengesteld in samen-
werking met specialisten op het gebied van
autotechniek en -onderhoud, om u kennis te
laten maken met de werking en het onderhoud
van uw nieuwe auto. U ontvangt ook een
boekje met informatie over de garantie en nog
enkele documenten die voor de klant zijn be-
doeld. Lees deze informatie zorgvuldig door.
Als u de instructies en raadgevingen in deze
handleiding opvolgt, zult u uw auto veilig en
met veel plezier kunnen gebruiken.
Nadat u de gebruikershandeiding hebt gele-
zen, moet deze worden bewaard op een ge-
makkelijk te bereiken plaats in de auto. Bij
verkoop van de auto moet de handleiding
aanwezig zijn in de auto.
De fabrikant behoudt zich het recht voor om
veranderingen aan te brengen in het ontwerp
en in de specificaties, en/of toevoegingen of
verbeteringen aan de producten aan te
brengen, zonder dat de fabrikant zich daarbij
verplicht tot installatie hiervan op eerder gefa-
briceerde producten.
Waarschuwingslabel voor over de kop slaan
5

7

•Sabotage-alarm .......................... 19
•INSTAPVERLICHTING ........................ 19
•AFSTANDSBEDIENING ........................ 19
•De portieren ontgrendelen .................... 19
•De portieren vergrendelen .................... 20
•Extra afstandsbedieningen programmeren .......... 20
•Vervanging batterij afstandsbediening ............ 20
•Algemene informatie ....................... 21
•PORTIERVERGRENDELING ..................... 22
•Centrale portiervergrendeling .................. 23
•Kindersloten — achterportieren ................ 24
•KEYLESS ENTER-N-GO ....................... 24
•RAMEN ................................. 27
•Elektrisch bediende ruiten .................... 27
•Rijwinddruk ............................ 29
•ACHTERKLEP ............................. 29
•Openslaande achterruit ..................... 29
•Elektrisch bediende achterklep - indien aanwezig ...... 30
•VEILIGHEIDSGORDELSYSTEMEN ................. 32
•Driepuntsgordels ......................... 33
•Gebruiksinstructies voor driepuntsgordels .......... 34
•Corrigeren van gedraaide driepuntsgordel .......... 36
10

•Verstelbaar ankerpunt schoudergordel ............ 37
•Veiligheidsgordels op passagierszitplaatsen ......... 37
•Functie vergrendelrolautomaten (ALR) — Indien
aanwezig .............................. 38
•Spankrachtbegrenzer ....................... 38
•Gordelspanners .......................... 38
•Extra actieve hoofdsteunen (AHR) ............... 39
•Geavanceerd autogordelwaarschuwingssysteem
(BeltAlert姞) ............................. 41
•Vergrendelde veiligheidsgordel ................. 42
•Veiligheidsgordels en zwangerschap ............. 42
•Extra beveiligingssysteem (SRS) — Airbags ......... 42
•Kenmerken van de geavanceerde voorairbags ........ 43
•Sensoren en regelknoppen voor activering van de
airbags ............................... 47
•EDR (Event Data Recorder, Gebeurtenisrecorder) ...... 51
•Veiligheidssystemen voor kinderen .............. 52
•AANBEVELINGEN BIJ INRIJDEN VAN DE MOTOR ........ 61
•Aanvullende vereisten voor dieselmotoren — Indien
aanwezig .............................. 61
•VEILIGHEIDSTIPS ........................... 61
•Passagiers meenemen ...................... 61
•Uitlaatgassen ........................... 62
11

•Veiligheidscontroles in de auto ................. 62
•Periodieke veiligheidscontroles aan de buitenzijde ..... 64
12

UW SLEUTELS
Uw auto werkt met een startcontact zonder
sleutel. Dit systeem bestaat uit een sleutelhou-
der met afstandsbediening (RKE) en een
draadloos ontstekingscontact (WIN) met geïn-
tegreerde contactschakelaar. U kunt de sleutel-
houder in de contactschakelaar steken met
eender welke kant naar boven.
Keyless Enter-N-Go-functie
Deze auto is uitgerust met de Keyless Enter-N-
Go-functie. Raadpleeg “Startprocedures” in
⬙Starten en rijden⬙voor meer informatie.
Draadloos ontstekingscontact (WIN)
Het draadloos ontstekingscontact (WIN) werkt
op dezelfde manier als een contactschakelaar.
Er zijn vier bedieningsstanden, waaronder drie
met een pal en een met veerbelasting. De
palstanden zijn OFF, ACC en ON/RUN. De
stand START is een veerbelaste contactstand
van zeer korte duur. Bij het loslaten uit de
startstand keert de schakelaar automatisch te-
rug naar de palstand ON/RUN.
OPMERKING:
Als uw auto is uitgerust met de functie
Keyless Enter-N-Go, zal het elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) de stand
van de contactschakelaar (OFF/ACC/RUN)
weergeven. Voor meer informatie raadpleegt
u het ⴖElektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)ⴖin ⴖDe functies op uw dash-
boardⴖ.
Sleutelhouder
Met de sleutelhouder wordt de contactschake-
laar bediend. Steek het vierkante uiteinde van
de sleutelhouder in de contactschakelaar op
het instrumentenpaneel en draai deze in de
gewenste stand. Deze bevat ook een afstands-
bediening en een noodsleutel die achter in de
sleutelhouder wordt opgeborgen.
Met de noodsleutel hebt u aan de bestuurders-
zijde toegang tot de auto wanneer de accu in
de auto of de sleutelhouder met afstandsbedie-
ning leeg is. Met de noodsleutel kan ook het
handschoenvakje worden afgesloten. U kunt
de noodsleutel bij u houden als iemand anders
de auto voor u parkeert.
OPMERKING:
Als u toegang tot de auto wilt verkrijgen met
de noodsleutel terwijl de diefstalbeveiliging
is ingeschakeld, zal het alarm afgaan. Steek
de sleutelhouder (ook als de batterij van de
sleutelhouder leeg is) in de contactschake-
laar om de diefstalbeveiliging uit te schake-
len.
Draadloos ontstekingscontact (WIN)
1 — OFF
2 — ACC (ACCESSOIRESTAND)
3 — ON/RUN
4—START
13

Om de noodsleutel te verwijderen schuift u de
mechanische vergrendeling boven op de sleu-
telhouder opzij met uw duim en haalt u de
sleutel er vervolgens met uw andere hand uit.
OPMERKING:
U kunt de tweezijdige noodsleutel in de
slotcilinders steken met eender welke kant
naar boven.
De sleutelhouder uit het contact
verwijderen
Zet de hendel in PARK Draai de sleutel in de
stand OFF en neem de sleutel er uit.
Als uw auto is uitgerust met de functie Keyless
Enter-N-Go, zal het EVIC de stand van de
contactschakelaar ⬙OFF/ACC/RUN⬙weerge-
ven. Voor meer informatie raadpleegt u het
⬙Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)⬙in ⬙De functies op uw dashboard⬙.
OPMERKING:
•Als u de sleutelhouder probeert te verwij-
deren voordat u de keuzehendel in de
stand PARK hebt gezet, kan de sleutel-
houder tijdelijk vast komen te zitten in de
contactschakelaar. Als dit gebeurt, moet u
de keuzehendel in de stand PARK zetten
en de sleutel voorzichtig naar rechts
draaien. Daarna verwijdert u de sleutel-
houder volgens de beschrijving. Als er
een storing optreedt, zal het systeem de
sleutel vasthouden in de contactschake-
laar om u te waarschuwen dat deze bevei-
liging niet meer werkt. U kunt de motor
starten en uitzetten, maar u kunt de sleu-
telhouder niet verwijderen zolang u de
auto niet hebt aangeboden voor onder-
houd.
•De schakelaars voor elektrische raambe-
diening, de radio, het elektrisch schuifdak
(indien aanwezig) en de aansluitcontac-
ten blijven nog maximaal 10 minuten wer-
ken nadat de contactschakelaar in de
stand OFF is gedraaid. Door het openen
van een voorportier wordt deze functie
uitgeschakeld. De tijdsduur van deze
functie is programmeerbaar. Voor meer
informatie raadpleegt u ⴖElektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/
Persoonlijke Instellingen (door de klant te
programmeren functies)ⴖin ⴖDe functies
op uw dashboardⴖ.
LET OP!
•Als uw accu leeg is of het begeeft, komt de
sleutelhouder vast te zitten in de contact-
schakelaar.
•Verwijder de sleutelhouder in dit geval niet,
om schade aan de sleutelhouder of con-
tactschakelaar te voorkomen. Gebruik de
noodsleutel uitsluitend om de portieren te
vergrendelen en te ontgrendelen.
(Vervolgd)
Verwijderen van de noodsleutel
14

LET OP! (Vervolgd)
•Laat de sleutelhouder in de contactschake-
laar zitten en voer een van de volgende
instructies uit:
•Start de auto via een hulpaccu.
•Laad de accu op.
WAARSCHUWING!
•Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot
en vergrendel de autoportieren wanneer u
de auto verlaat.
•Laat kinderen nooit alleen achter in een
auto en sluit uw auto altijd af als u hem
onbeheerd achterlaat binnen bereik van
kinderen.
•Kinderen zonder toezicht achterlaten in
een auto is om verschillende redenen ge-
vaarlijk. Kinderen of derden kunnen ern-
stige of dodelijke verwondingen oplopen.
Waarschuw kinderen dat ze van de hand-
rem, het rempedaal of de keuzehendel
moeten afblijven.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
•Laat de sleutelhouder niet achter in het
contact of in de buurt van de auto, en laat
de Keyless Enter-N-Go niet achter in de
ACC- of ON/RUN-stand. Een kind zou de
elektrische raambediening of andere scha-
kelaars kunnen bedienen of de auto in
beweging kunnen brengen.
•Laat nooit kinderen of dieren achter in een
in de zon geparkeerde en afgesloten auto.
De hitte in het interieur kan ernstige ge-
zondheidsproblemen veroorzaken en zelfs
dodelijk zijn.
LET OP!
Een niet-vergrendelde auto is een prima uit-
nodiging voor dieven. Verwijder de sleutel-
houder altijd uit de contactschakelaar en ver-
grendel alle portieren wanneer u de auto
onbeheerd achterlaat.
Waarschuwingssysteem
contactsleutel
Wanneer u het bestuurdersportier opent terwijl
de sleutelhouder in het contact in de stand OFF
of ACC zit, zal een geluidssignaal u erop attent
maken de sleutelhouder te verwijderen.
OPMERKING:
Het waarschuwingssysteem voor de con-
tactsleutel werkt alleen wanneer de inge-
bouwde contactsleutel in de stand OFF of
ACC staat.
Als uw auto is uitgerust met de functie Keyless
Enter-N-Go en u het bestuurdersportier opent
terwijl de contactschakelaar in ACC of ON/RUN
staat (motor uitgezet), waarschuwt een ge-
luidssignaal dat de sleutel nog moet worden
verwijderd. Raadpleeg “Startprocedures” in
⬙Starten en rijden⬙voor meer informatie.
STUURSLOT — INDIEN AANWEZIG
Uw auto is mogelijk uitgerust met een passief
elektronisch stuurslot. Dit slot zorgt ervoor dat
de auto zonder contactsleutel niet kan worden
bestuurd. Het stuurslot heeft zes posities (een
per 60 graden). Als het stuurwiel naar een van
15

deze posities wordt bewogen terwijl de sleutel
zich in de off-stand bevindt, wordt het stuurwiel
vergrendeld.
Handmatig het stuurwiel
vergrendelen
Draai het stuurwiel een halve slag bij draaiende
motor. Zet de motor af en verwijder de contact-
sleutel. Draai het stuur een beetje in een wille-
keurige richting tot het vergrendelt.
Het stuurwiel ontgrendelen
Draai de contactsleutel en start de motor.
OPMERKING:
Als u het stuur naar rechts hebt gedraaid om
het slot te vergrendelen, moet u het stuur
iets naar rechts draaien om het te ontgren-
delen. Als u het stuur naar links hebt ge-
draaid om het slot te vergrendelen, moet u
het stuur iets naar links draaien om het te
ontgrendelen.
SENTRY KEY姞
Het startblokkeersysteem met Sentry Key姞
voorkomt ongeoorloofd gebruik van de auto
door derden door de motor te blokkeren. U
hoeft het systeem niet te activeren of in te
schakelen. Dit systeem werkt automatisch, on-
geacht of de auto is vergrendeld.
Het systeem werkt met de in de fabriek gepro-
grammeerde sleutelhouder met afstandsbedie-
ning (RKE) en een draadloos ontstekingscon-
tact (WIN) om ongeoorloofd gebruik van de
auto te voorkomen. De auto kan daardoor al-
leen bediend en gestart worden met sleutel-
houders die specifiek voor de betreffende auto
werden geprogrammeerd. Het systeem scha-
kelt de motor na twee seconden uit wanneer
een ongeldige sleutelhouder wordt gebruikt om
de motor te starten.
Nadat de contactschakelaar in de stand ON/
RUN is gedraaid, gaat het indicatielampje van
het alarmsysteem gedurende drie seconden
branden om het gloeilampje te controleren. Als
het lampje blijft branden, treedt er een storing
in de elektronica op. Als na de controle van het
gloeilampje het indicatielampje blijft knipperen,
geeft dat aan dat iemand een valse sleutelhou-
der heeft gebruikt om de motor te starten. Elk
van deze twee condities schakelt de motor na
twee seconden uit.
Als het indicatielampje van het alarmsysteem
gaat branden tijdens normaal gebruik van de
auto (nadat deze langer dan tien seconden
heeft gereden), duidt dat op een storing in de
elektronica. Laat in dat geval het voertuig zo
snel mogelijk repareren door een erkende dea-
ler.
LET OP!
De Sentry Key姞startonderbreker is niet com-
patibel met sommige niet-originele afstands-
bedieningen. Dergelijke systemen kunnen
startproblemen veroorzaken en de startblok-
kering van de auto tenietdoen.
Alle sleutelhouders die bij uw nieuwe auto zijn
meegeleverd zijn geprogrammeerd voor de
elektronica van uw auto.
Reservesleutels
OPMERKING:
De auto kan alleen bediend en gestart wor-
den met sleutelhouders die specifiek voor
de betreffende auto werden geprogram-
meerd. Nadat een sleutelhouder voor een
auto is geprogrammeerd, kan deze niet op-
16

nieuw voor een willekeurige andere auto
worden geprogrammeerd.
LET OP!
•Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot
en vergrendel alle portieren als u de auto
onbeheerd achterlaat.
•Als uw auto is uitgerust met Keyless Enter-
N-Go, moet u er altijd aan denken de
contactschakelaar in de stand OFF te zet-
ten.
Ten tijde van de aankoop ontvangt de oor-
spronkelijke eigenaar een persoonlijk identifi-
catienummer (PIN-code) van vier cijfers. Be-
waar de PIN-code op een veilige plaats. Dit
nummer is vereist voor vervanging van de
sleutelhouders door een erkende dealer. Dupli-
caten van sleutelhouders kunnen worden gele-
verd door een erkende dealer.
OPMERKING:
Als u werkzaamheden laat uitvoeren aan het
startblokkeersysteem met Sentry Key姞,
moeten alle contactsleutels van de auto aan
de erkende dealer worden overhandigd.
Zelf nieuwe sleutels programmeren
Sleutelhouders of afstandsbedieningen kunnen
worden geprogrammeerd door een erkende
dealer .
Algemene informatie
De Sentry Key姞werkt op een draaggolffre-
quentie van 433,92 MHz. Het startblokkeersys-
teem met Sentry Key姞wordt gebruikt in de
volgende Europese landen die Richtlijn 1999/
5/EG hanteren: België, Denemarken, Duitsland,
Finland, Frankrijk, Griekenland, Groot-
Brittannië, Hongarije, Ierland, Italië, Joegosla-
vië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oos-
tenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland,
Slovenië, Spanje, Tsjechië, Zweden en Zwitser-
land.
De apparatuur moet voldoen aan de volgende
voorwaarden:
•De apparatuur mag geen hinderlijke storin-
gen veroorzaken.
•De apparatuur moet eventuele ontvangen
storingen kunnen verwerken, ook storingen
die een foutieve werking kunnen veroorza-
ken.
ALARMSYSTEEM — INDIEN
AANWEZIG
Het alarmsysteem van de auto controleert of de
motorkap, achterklep, de openslaande achter-
ruit en de portieren van de auto door onbe-
voegden wordt geopend en of het contactslot
wordt gebruikt door onbevoegden.
Als het alarm wordt geactiveerd, voorkomt het
alarmsysteem dat de volgende akoestische en
visuele alarmsignalen worden ingeschakeld:
de claxon laat een onderbroken signaal horen,
de koplampen worden ingeschakeld, en de
parkeerlichten en het indicatielampje van het
alarmsysteem in het instrumentenpaneel knip-
peren.
Systeem activeren
Volg deze stappen voor het inschakelen van
het beveiligingsalarmsysteem:
1. Verwijder de sleutel uit het contactslot (raad-
pleeg voor meer informatie⬙Startprocedures⬙in
⬙Starten en rijden⬙).
•Controleer bij voertuigen die zijn uitgerust
met Keyless Enter-N-Go, dat het contactslot in
de stand ⬙OFF⬙staat.
17
•Controleer bij voertuigen die niet zijn uitge-
rust met Keyless Enter-N-Go, dat het contact-
slot in de stand ⬙OFF⬙staat en dat de sleutel is
verwijderd uit het contactslot.
2. Sluit het voertuig af op een van de volgende
manieren:
•Druk op de vergrendeltoets LOCK van de
portiervergrendeling aan de binnenzijde terwijl
de bestuurders- en/of passagiersportier open-
staat.
•Druk op de vergrendeltoets LOCK van de
Passive Entry-handgreep aan de buitenzijde,
terwijl een sleutelhouder zich ook aan buiten-
zijde bevindt (raadpleeg voor meer informatie-
⬙Keyless Enter-N-Go⬙in ⬙Wat u moet weten
voordat u de auto start⬙).
•Druk op de afstandsbediening (RKE) de
vergrendeltoets LOCK in.
3. Sluit eventueel openstaande portieren.
Het systeem deactiveren
Het voertuigbeveiligingsalarm kan op de vol-
gende manieren worden uitgeschakeld:
•Druk op de afstandsbediening (RKE) de
vergrendeltoets UNLOCK in.
•Pak de Passive Entry Unlock-deurgreep vast
(indien aanwezig, raadpleeg voor meer in-
formatie ⬙Keyless Enter-N-Go⬙in ⬙Zaken die
u moet weten voordat u de motor start⬙).
•Draai de contactsleutel uit de stand OFF.
•Bij auto’s die zijn uitgerust met Keyless
Enter-N-Go drukt u op de Keyless Enter-
N-Go Start/Stop-toets (vereist de aanwe-
zigheid van minimaal één geldige sleutel-
houder in het voertuig).
•Bij auto’s die niet zijn uitgerust met
Keyless Enter-N-Go steekt u een geldige
sleutel in het contactslot en draait u de
sleutel in de stand ON.
OPMERKING:
•Het alarmsysteem kan niet worden in- of
uitgeschakeld via de slotcilinder van het
bestuurdersportier of de kofferdeksel-
knop op de afstandsbediening.
•Het beveiligingsalarmsysteem blijft in de
waakfunctie als de elektrisch bediende
achterklep wordt geopend. Als u op de
kofferdekselknop drukt, wordt het alarm-
systeem niet uitgeschakeld. Als iemand
de auto binnendringt via de achterklep en
een portier opent, gaat het alarm af.
•
Als het alarmsysteem is geactiveerd, kunt u
de portieren niet ontgrendelen met de scha-
kelaars voor de portiervergrendeling.
Het beveiligingsalarmsysteem is ontworpen om
uw auto te beveiligen, maar u kunt ook omstan-
digheden veroorzaken die onbedoeld zorgen
voor vals alarm. Als een van de eerder be-
schreven procedures voor het activeren van de
waakfunctie is uitgevoerd, zal het alarmsys-
teem worden ingeschakeld, ongeacht of u zich
in de auto bevindt. Als u in de auto blijft en een
portier opent, gaat het alarm af. Als deze
situatie zich voordoet, schakelt u het alarmsys-
teem uit.
Als het beveiligingsalarmsysteem in de waak-
functie staat en de accu wordt losgekoppeld,
blijft het beveiligingsalarm in de waakfunctie
wanneer de accu weer wordt aangesloten; de
buitenlampen knipperen en de claxon geeft
een geluidsignaal. Als deze situatie zich voor-
doet, schakelt u het alarmsysteem uit.
18

Sabotage-alarm
Als iets tijdens uw afwezigheid het alarm heeft
geactiveerd, klinkt de claxon driemaal en de
buitenverlichting knippert driemaal bij het ont-
grendelen van de portieren. Controleer de auto
om te zien of eraan geknoeid is.
INSTAPVERLICHTING
De interieurverlichting gaat aan wanneer u de
afstandsbediening gebruikt voor het ontgren-
delen of openen van een portier.
Deze functie schakelt ook de naderingsverlich-
ting in de buitenspiegels in (indien aanwezig).
Zie ⬙Spiegels⬙in ⬙De functies van uw auto⬙voor
meer informatie.
De verlichting gaat na 30 seconden langzaam
uit of dooft onmiddellijk zodra het contact van
de stand OFF in de stand ON/RUN wordt gezet.
OPMERKING:
•De interieurverlichting vooraan in de dak-
console en de deurverlichting gaan niet
aan als de dimmerknop in de stand ⴖDome
ONⴖ(Interieurverlichting aan) staat (hoog-
ste stand).
•De instapverlichting werkt niet als de dim-
merknop in de stand ⴖDome defeatⴖ(op-
heffen) staat (de laagste stand).
AFSTANDSBEDIENING
Met dit systeem kunt u vanaf een afstand van
maximaal 10 m (33 voet) met behulp van een
losse sleutelhouder met afstandsbediening de
portieren en achterklep vergrendelen en ont-
grendelen. De sleutelhouder hoeft niet naar het
voertuig te wijzen om het systeem te activeren.
OPMERKING:
Zodra u de sleutelhouder met afstandsbe-
diening in het contactslot steekt, reageert
het systeem niet meer op de toetsen van de
afstandsbediening. Vanaf een rijsnelheid
van 8 km/u reageert het systeem niet meer
op de toetsen van alle RKE-
afstandsbedieningen.
De portieren ontgrendelen
Druk de ontgrendeltoets (UNLOCK) op de af-
standsbediening eenmaal in en laat deze los
om het bestuurdersportier te ontgrendelen, of
druk tweemaal om alle portieren te ontgrende-
len. De richtingaanwijzers knipperen om aan te
geven dat het ontgrendelsignaal is ontvangen.
De verlichting van de instapfunctie schakelt
ook in.
Raadpleeg voor meer informatie ⬙Keyless
Enter-N-Go — indien aanwezig⬙in ⬙Zaken die u
moet weten voordat u de motor start⬙.
Sleutelhouder met RKE-afstandsbediening
19
Op afstand ontgrendelen
Met deze functie kunt u het systeem naar keuze
programmeren om bij de eerste druk op de
ontgrendeltoets op de afstandsbediening al-
leen het bestuurdersportier of alle portieren te
ontgrendelen. Om de huidige instelling te wij-
zigen gaat u als volgt te werk:
•Voor voertuigen met elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC): raadpleeg ⬙Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)/
Persoonlijke instellingen (door de klant te
programmeren functies)⬙in ⬙Functies van het
instrumentenpaneel⬙voor meer informatie.
Flash Lamps with Lock - Lampen
knipperen bij vergrendelen
Bij deze functie knipperen de richtingaanwijzers
wanneer u de portieren vergrendelt of ontgren-
delt met de afstandsbediening. Deze functie kunt
u in- of uitschakelen. Om de huidige instelling te
wijzigen gaat u als volgt te werk:
•Voor voertuigen met elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC): raadpleeg ⬙Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)/
Persoonlijke instellingen (door de klant te
programmeren functies)⬙in ⬙Functies van het
instrumentenpaneel⬙voor meer informatie.
Illuminated Approach - Verlichting bij
nadering
Bij deze functie schakelen de koplampen ge-
durende 90 seconden in zodra u de portieren
ontgrendelt met de afstandsbediening. Deze
tijd is instelbaar op auto’s met voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC). Voor meer informatie raad-
pleegt u ⬙Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de
klant te programmeren functies)⬙in ⬙De func-
ties op uw dashboard⬙.
De portieren vergrendelen
Druk kort op de vergrendeltoets van de af-
standsbediening om alle portieren te vergren-
delen. De richtingaanwijzers knipperen om aan
te geven dat het vergrendelsignaal is ontvan-
gen.
Raadpleeg voor meer informatie ⬙Keyless
Enter-N-Go — indien aanwezig⬙in ⬙Zaken die u
moet weten voordat u de motor start⬙.
Extra afstandsbedieningen
programmeren
Sleutelhouders of afstandsbedieningen kunnen
worden geprogrammeerd door een erkende
dealer .
Vervanging batterij
afstandsbediening
Als vervangende batterij wordt een CR2032-
batterij aanbevolen.
OPMERKING:
•Materiaal uit perchloraat — kan speciale
behandeling vereisen. Zie
www.dtsc.ca.gov/hazardouswaste/
perchlorate
•Raak de batterijaansluiting op de achter-
zijde en de printplaat niet aan.
20

1. Verwijder de noodsleutel door de mechani-
sche vergrendeling aan de bovenzijde van de
afstandsbediening met uw duim opzij te schui-
ven en vervolgens met uw andere hand de
sleutel eruit te trekken.
2. Steek het uiteinde van de noodsleutel of een
platte schroevendraaier, maat 2, in de sleuf en
wrik de twee helften van de afstandsbediening
voorzichtig los. Let erop dat u de afdichting
tijdens het openen niet beschadigt.
3. Vervang de batterijen. Let bij het vervangen
van de batterij op dat het + teken op de batterij
overeenkomt met het + teken aan de binnen-
zijde van de batterijhouder op de achterste
afdekking. Raak de nieuwe batterij niet met uw
vingers aan. Door vettigheid op de huid kan de
werking verslechteren. Wanneer u een batterij-
contact heeft aangeraakt, kunt u dit schoonma-
ken met wat reinigingsalcohol.
4. Om de sleutelhouder weer te sluiten drukt u
de twee helften op elkaar.
Algemene informatie
De afstandsbediening en signaalontvangers wer-
ken op een draaggolffrequentie van 433,92 MHz,
zoals is voorgeschreven in de EU. Deze appara-
tuur moet zijn gecertificeerd conform de speci-
fieke regelgeving in elk land. Er gelden twee
normen: ETS (European Telecommunication
Standard) 300–220, van toepassing in de meeste
landen, en de Duitse richtlijn BZT 225Z125, die
steunt op de norm ETC 300–220, maar daarnaast
nog enkele specifieke bepalingen heeft. De ove-
rige bepalingen worden vermeld in de Europese
Richtlijn 95/56/EC, Bijlage VI. De apparatuur moet
voldoen aan de volgende twee voorwaarden:
•De apparatuur mag geen hinderlijke storin-
gen veroorzaken.
Verwijderen van de noodsleutel
Noodsleutel in de sleuf steken
Helften van de afstandsbediening scheiden
21

•De apparatuur moet eventuele ontvangen
storingen kunnen verwerken, inclusief storin-
gen die kunnen leiden tot een foutieve wer-
king.
Als uw afstandsbediening niet goed werkt
vanaf een normale afstand, controleer dan het
volgende.
1. Lege batterijen afstandsbediening. De ver-
wachte levensduur van de batterij bedraagt
minimaal drie jaar.
2. De nabijheid tot radiozendapparatuur als
een zendmast, een luchthavenzender en som-
mige mobiele radio’s of 27 MC zendappara-
tuur.
PORTIERVERGRENDELING
De centrale portiervergrendeling kan vanuit de
auto handmatig worden vergrendeld met be-
hulp van de portiervergrendelknop. Om de alle
portieren te vergrendelen, drukt u de portier-
vergrendelknop op het bekledingpaneel om-
laag. Om de voorportieren te ontgrendelen
trekt u de hendel aan de binnenkant van het
portier naar het eerste drukpunt. Om de ach-
terportieren te ontgrendelen, trekt u de portier-
vergrendelknop op het bekledingpaneel om-
hoog. Als de vergrendelknop omlaag staat
terwijl u het portier sluit, zal het portier worden
vergrendeld. Zorg daarom dat de sleutel niet
binnen in de auto is voordat u het portier dicht
doet.
WAARSCHUWING!
•Voor uw persoonlijke veiligheid en beveili-
ging in geval van een ongeluk moet u de
portieren tijdens het rijden evenals wan-
neer u het voertuig parkeert en verlaat
vergrendelen.
•Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot
en vergrendel de autoportieren wanneer u
de auto verlaat.
•Laat kinderen nooit alleen achter in een
auto en sluit uw auto altijd af als u hem
onbeheerd achterlaat binnen bereik van
kinderen.
•Kinderen zonder toezicht achterlaten in
een auto is om verschillende redenen ge-
vaarlijk. Kinderen of derden kunnen ern-
stige of dodelijke verwondingen oplopen.
Verbied kinderen aan de handrem, het
rempedaal of de keuzehendel te komen.
(Vervolgd)
Handmatige portiervergrendelknop
22

WAARSCHUWING! (Vervolgd)
•Laat de sleutelhouder niet achter in het
contact of in de buurt van de auto, en laat
de Keyless Enter-N-Go niet achter in de
ACC- of ON/RUN-stand. Een kind zou de
elektrische raambediening of andere scha-
kelaars kunnen bedienen of de auto in
beweging kunnen brengen.
Centrale portiervergrendeling
De schakelaar voor de portiervergrendeling
bevindt zich op beide portierpanelen vóór.
Druk op deze schakelaar om de portieren te
vergrendelen en ontgrendelen.
Als de vergrendelknop omlaag staat terwijl u
het portier sluit, zal het portier worden vergren-
deld. Zorg daarom dat de sleutelhouder niet
binnen in de auto is voordat u het portier dicht
doet.
De portieren zullen niet vergrendelen als u de
vergrendelknop indrukt terwijl de sleutelhouder
in het contactslot zit en het bestuurdersportier
geopend is.
Als een achterportier is vergrendeld, moet dit
portier eerst worden ontgrendeld voordat het
vanuit de auto kan worden geopend. Het por-
tier kan handmatig worden ontgrendeld door
de vergrendelknop omhoog te trekken.
Automatische portiervergrendeling —
indien aanwezig
De automatische portiervergrendeling is stan-
daard uitgeschakeld. Als deze functie is inge-
schakeld, worden de portieren automatisch
vergrendeld als de auto sneller rijdt dan
24 km/u. De automatische portiervergrendeling
kan door uw erkende dealer in of buiten wer-
king worden gesteld na een schriftelijk verzoek
van de klant. Neem contact op met een er-
kende dealer.
Functie ⴖAutomatisch ontgrendelen bij
uitstappenⴖ— indien aanwezig
Als automatisch ontgrendelen is ingeschakeld,
zorgt deze functie ervoor dat alle portieren
worden ontgrendeld zodra het bestuurderspor-
tier wordt geopend als de auto stilstaat en de
keuzehendel in PARK of NEUTRAL staat. Voor
meer informatie raadpleegt u ⬙Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/Persoonlijke
Instellingen (door de klant te programmeren
functies)⬙in ⬙De functies op uw dashboard⬙.
Schakelaar centrale portiervergrendeling
23

Kindersloten — achterportieren
Voor de veiligheid van kleine kinderen die mee-
rijden op de achterste zitplaatsen, zijn de ach-
terportieren uitgerust met een kinderslot.
Activeren en deactiveren van het
kinderslot
1. Open het achterportier.
2. Steek de punt van de noodsleutel in het slot
en draai de sleutel naar stand LOCK (vergren-
delen) of UNLOCK (ontgrendelen).
3. Herhaal stap 1 en 2 voor het andere achter-
portier. WAARSCHUWING!
Zorg dat bij een aanrijding niemand in de auto
wordt opgesloten. Vergeet niet dat u de ach-
terportieren uitsluitend vanaf de buitenzijde
kunt openen wanneer het kinderslot is geac-
tiveerd.
OPMERKING:
Ga als volgt te werk om de auto bij noodge-
vallen ook vanaf de achterste zitplaatsen te
kunnen verlaten terwijl het kinderslot is ge-
activeerd: trek de portiervergrendelknop
met de hand omhoog naar de ontgrendelde
stand, zet het raam omlaag en open het
portier via de buitenhandgreep.
KEYLESS ENTER-N-GO
Het Passive Entry-systeem biedt verbeteringen
ten opzichte van het systeem met afstandsbe-
diening (RKE) en is een functie van Keyless
Enter-N-Go. Met deze functie kunt u de portie-
ren van uw auto vergrendelen en ontgrendelen
zonder dat u op de RKE-afstandbediening de
vergrendel- en ontgrendelknoppen hoeft in te
drukken.
OPMERKING:
•Passive Entry kan worden ingesteld op
ON of OFF (AAN/UIT). Raadpleeg voor
meer informatie “Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)/Persoonlijke in-
stellingen (door de klant te programme-
ren functies)ⴖin ⴖFuncties van het
instrumentenpaneelⴖ.
•Als een portierhandgreep met Passive
Entry gedurende 72 uur niet wordt ge-
bruikt, is het mogelijk dat de Passive
Entry-functie voor deze handgreep wordt
uitgeschakeld. Als u aan de gedeacti-
veerde voorportierhandgreep trekt, wordt
Plaats van het kinderbeveiligde portierslot
Functie kinderslot
24

de Passive Entry-functie voor de hand-
greep opnieuw geactiveerd.
•Als u handschoenen draagt of als de
portierhandgreep met Passive Entry is
natgeregend, is het mogelijk dat de hand-
greep minder gevoelig wordt en daardoor
langzamer ontgrendelt.
Ontgrendelen vanaf de bestuurderszijde:
Houd een geldige afstandsbediening met Pas-
sive Entry op minder dan 1,5 m (5 ft.) van de
handgreep van het bestuurdersportier en pak
deze handgreep vast om het bestuurderspor-
tier automatisch te ontgrendelen. De vergren-
delknop aan de binnenzijde van de portieren
zal omhoog komen wanneer het portier wordt
ontgrendeld.
OPMERKING:
Als ⴖUnlock All Doors 1st Pressⴖ(ontgrendel
alle portieren na één keer drukken) is inge-
steld, worden alle portieren ontgrendeld
wanneer u de handgreep van het bestuur-
dersportier vastpakt. Als u wilt kiezen tus-
sen “Unlock Driver Door 1st Press” (ont-
grendel bestuurdersportier na één keer
drukken) en ⴖUnlock All Doors 1st Pressⴖ
(ontgrendel alle portieren na één keer druk-
ken) raadpleegt u “Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)/Persoonlijke instel-
lingen (door de klant te programmeren
functies)ⴖin ⴖFuncties van het instrumenten-
paneelⴖvoor meer informatie.
Ontgrendelen vanaf de passagierszijde:
Houd een geldige afstandsbediening met Pas-
sive Entry op minder dan 1,5 m (5 ft.) van de
handgreep van het voorste passagiersportier
en pak deze handgreep vast om alle vier
portieren automatisch te ontgrendelen. De ver-
grendelknop aan de binnenzijde van de portie-
ren zal omhoog komen wanneer het portier
wordt ontgrendeld.
OPMERKING:
Alle portieren ontgrendelen wanneer de
handgreep van het voorste passagierspor-
tier wordt vastgepakt ongeacht de gewenste
ontgrendelinstelling van het bestuur-
dersportier (ⴖUnlock Driver Door 1st Pressⴖ
(ontgrendel alle portieren na één keer druk-
ken) of ⴖUnlock All Doors 1st Pressⴖ(ont-
grendel alle portieren na één keer drukken)).
Handgreep van het bestuurdersportier
vastpakken
25

Onbedoeld vergrendelen van RKE-
afstandsbediening met Passive Entry in de
auto voorkomen
Om het risico dat een afstandsbediening met
Passive Entry onbedoeld wordt ingesloten in
de auto zo klein mogelijk te maken, is het
Passive Entry-systeem uitgerust met een auto-
matische portierontgrendelingsfunctie, die in
werking zal treden als er geen sleutelhouder
aanwezig is in de contactschakelaar.
Als een van de autoportieren is geopend en de
portierpaneelschakelaar wordt gebruikt om de
auto te vergrendelen, zal het voertuigsysteem,
na het sluiten van alle portieren, controleren of
er binnen of buiten de auto geldige afstands-
bedieningen met Passive Entry aanwezig zijn.
Als een van de afstandsbedieningen met Pas-
sive Entry wordt gedetecteerd binnen de auto
en er geen andere geldige afstandsbedienin-
gen met Passive Entry worden gedetecteerd
buiten de auto, ontgrendelt het Passive Entry-
systeem automatisch alle portieren en zal er
drie keer een claxonsignaal klinken (bij de
derde poging worden ALLE deuren vergren-
deld en kan de afstandsbediening met Passive
Entry worden ingesloten in de auto).
Achterklep openen
Houd een geldige afstandsbediening met Pas-
sive Entry op minder dan1m(3ft.) van de
achterklep en druk op de knop rechts in de
verchroomde balk, die zich onder de open-
slaande achterruit op de achterklep bevindt,
om de auto te vergrendelen of ontgrendelen.
OPMERKING:
Als ⴖUnlock All Doors 1st Pressⴖ(ontgrendel
alle portieren na één keer drukken) is inge-
steld in het EVIC, worden alle portieren ont-
grendeld wanneer u de knop op de achter-
klep indrukt. Als ⴖDriver Door 1st Pressⴖ
(ontgrendel bestuurdersportier na één keer
drukken) is ingesteld in het EVIC, worden de
achterklep en de openslaande achterruit
ontgrendeld wanneer u de knop op de ach-
terklep indrukt. Raadpleeg “Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/
Persoonlijke instellingen (door de klant te
programmeren functies)ⴖin ⴖFuncties van
het instrumentenpaneelⴖvoor meer informa-
tie.
Portieren vergrendelen
Op de buitenzijde van de handgrepen van de
voorportieren zijn LOCK-knoppen (vergrendel-
knoppen) aangebracht.
Knop voor achterklep met Passive Entry
Vergrendelknop op de buitenhandgreep
26

Houd een afstandsbediening met Passive En-
try op minder dan 1,5 m van de handgreep van
het bestuurders- of passagiersportier en druk
op de vergrendelknop van de handgreep om
alle vier de portieren te vergrendelen.
OPMERKING:
•Nadat u de knop LOCK hebt ingedrukt,
moet u twee seconden wachten voordat u
de portieren kunt vergrendelen of ont-
grendelen met een Passive Entry-
portierhandgreep. Op deze wijze kunt u
door aan de portiergreep te trekken con-
troleren of de auto is vergrendeld, zonder
dat de auto reageert en de portieren wor-
den ontgrendeld.
•Het Passive Entry-systeem werkt niet als
de batterij van de afstandsbediening leeg
is.
De autoportieren kunnen ook worden vergren-
deld met de vergrendelknop van de RKE-
afstandsbediening of de vergrendelknop aan
de binnenkant van de portieren.
RAMEN
Elektrisch bediende ruiten
De schakelaars voor de elektrische raambedie-
ning bevinden zich op het bekledingspaneel
van het bestuurdersportier. Het portier van de
voorpassagier en de achterportieren zijn alle
voorzien van één schakelaar voor het bedienen
van de ramen in deze portieren. Deze raam-
schakelaars werken alleen als de contactscha-
kelaar in de stand ON/RUN of ACC staat.
De schakelaars voor de elektrische raambedie-
ning blijven nog werkzaam tot 10 minuten na-
dat het contact is uitgezet. Door het openen
van een voorportier wordt deze functie uitge-
schakeld.
WAARSCHUWING!
Laat nooit kinderen achter in de auto wanneer
de sleutel nog in de contactschakelaar steekt
en verlaat uw auto nooit als de Keyless Enter-
N-Go in de stand ACC of RUN staat. Inzitten-
den, en vooral kinderen zonder begeleider,
kunnen klem komen te zitten in de raamope-
ningen door de ruitschakelaars te bedienen.
Bij een dergelijke beknelling kan ernstig of
dodelijk letsel ontstaan.
Automatisch openen
De schakelaars voor de bediening van de
ramen in de voorportieren hebben beide een
automatische openingsfunctie. Druk de scha-
kelaar voorbij de eerste klikstand en laat deze
los. Het raam gaat automatisch helemaal om-
laag. Druk om de omlaaggaande beweging te
annuleren de schakelaar in de richting voor
omhoog of omlaag en laat deze los.
Schakelaars voor elektrische raambediening
27

Wilt u het raam slechts gedeeltelijk openen,
druk dan de schakelaar in tot aan de eerste
klikstand en laat de schakelaar vervolgens los
als u het raam wilt stoppen.
De schakelaars voor de elektrische raambedie-
ning blijven nog 10 minuten werkzaam nadat
het contact is uitgezet. Door het openen van
een voorportier wordt deze functie uitgescha-
keld.
Functie ⴖAutomatisch omhoogⴖmet
obstakeldetectie — alleen voor portieren
van bestuurder en voorpassagier
Trek de raamschakelaar helemaal omhoog
naar het tweede drukpunt en laat de schake-
laar los. Het raam gaat automatisch helemaal
naar boven.
Als u tijdens het gebruik van de automatische
sluitfunctie het raam wilt stoppen voordat het
volledig is gesloten, duwt u de schakelaar kort
omlaag.
Wanneer u het raam gedeeltelijk wilt sluiten
trekt u de raamschakelaar naar het eerste
drukpunt en laat u de schakelaar los wanneer u
het raam wilt laten stoppen.
OPMERKING:
Als het raam tijdens het automatisch sluiten
op een obstakel stuit, wordt eerst de bewe-
gingsrichting omgekeerd en komt het raam
vervolgens tot stilstand. Verwijder het ob-
stakel en trek nogmaals aan de schakelaar
om het raam te sluiten. Tijdens het automa-
tisch sluiten kunnen schokken vanwege een
slechte toestand van het wegdek onver-
wachts de automatische omkeringsfunctie
activeren. Als dat gebeurt, trekt u de scha-
kelaar licht omhoog tot aan de eerste klik-
stand en houdt u de schakelaar vast om het
raam handmatig te sluiten.
WAARSCHUWING!
De obstakeldetectie wordt uitgeschakeld wan-
neer het raam bijna gesloten is. Zorg dat alle
eventuele objecten uit de opening zijn verwij-
derd voordat u het raam sluit.
Automatische sluitingsfunctie resetten
Als de automatische sluitingsfunctie niet meer
werkt, moet de functie mogelijk worden gere-
set. De automatische sluitingsfunctie opnieuw
instellen:
1. Trek de schakelaar van de ruitbediening
helemaal omhoog tot de ruit helemaal gesloten
is en houd de schakelaar dan nog twee secon-
den langer vast.
2. Duw de schakelaar van de ruitbediening
helemaal omlaag tot de ruit helemaal geopend
is en houd de schakelaar dan nog twee secon-
den langer vast.
Raamblokkeerschakelaar
Met de raamblokkeerschakelaar op het be-
stuurdersportier kunt u de raamschakelaars op
de achterportieren blokkeren. Druk op de
raamblokkeerschakelaar als u de raamschake-
laars voor de achterportieren wilt blokkeren.
Druk nogmaals op de raamblokkeerschakelaar
als u de raamschakelaars voor de overige
portieren weer wilt activeren.
28

Rijwinddruk
Rijwinddruk kan worden beschreven als het
gevoel van druk op de oren, vergelijkbaar met
het akoestisch effect van helikoptergeluid. U
merkt in uw auto dit rijwindeffect soms op terwijl
de ramen open zijn, of met het schuifdak
(indien aanwezig) in sommige open of gedeel-
telijk open standen. Dit is normaal en het effect
kunt u tenietdoen. Als u rijwinddruk bemerkt
terwijl het schuifdak openstaat, verstelt u de
schuifdakopening om het effect te verminde-
ren.
ACHTERKLEP
U opent de achterklep door aan de handgreep
te trekken en vervolgens de achterklep om-
hoog te brengen. De achterklep kan niet wor-
den ontgrendeld door de portieren handmatig
te ontgrendelen met de vergrendelknop of met
een sleutel in de slotcilinder.
WAARSCHUWING!
Wanneer u met geopende achterklep rijdt,
kunnen giftige uitlaatgassen in het interieur
gezogen worden. Deze gassen kunnen scha-
delijk zijn voor u of uw passagiers. Houd de
achterklep dicht terwijl u rijdt.
Openslaande achterruit
Wanneer de achterklep wordt ontgrendeld, is
tegelijk ook de openslaande achterruit ontgren-
deld. U opent de openslaande achterruit door
de raamschakelaar op de achterklep omhoog
te drukken.
Raamblokkeerschakelaar
Achterklep ontgrendelen
29

OPMERKING:
De openslaande achterruit kan niet worden
geopend als de achterklep openstaat.
Als de openslaande achterruit geopend is, is
de elektrische aansluiting naar de achterruit-
wisser onderbroken, zodat de achterruitwisser
dan niet in werking treedt.
OPMERKING:
Als zich een storing voordoet aan het ach-
terklepslot, beschikt de achterklep over een
noodontgrendeling om deze dan toch te
kunnen openen. Deze noodontgrendeling
voor de achterklep is toegankelijk via een
afdekpaneeltje in de achterklepbekleding.
WAARSCHUWING!
Wanneer u met een geopende openslaande
achterruit rijdt, kunnen giftige uitlaatgassen in
het interieur gezogen worden. Deze gassen
kunnen schadelijk zijn voor u of uw passa-
giers. Houd de openslaande achterruit dicht
wanneer u met de auto rijdt.
Elektrisch bediende achterklep -
indien aanwezig
De elektrisch bediende achterklep
kan worden geopend door aan de
handgreep van de achterklep te
trekken of de toets LIFTGATE op
de afstandsbediening in te druk-
ken. Druk binnen vijf seconden
twee keer op de ACHTERKLEP-knop op de
afstandsbediening om de elektrisch bediende
achterklep te openen. Nadat de achterklep is
geopend, kunt u deze sluiten door nogmaals
twee keer binnen vijf seconden op de toets
LIFTGATE te drukken.
U kunt de elektrisch bediende achterklep ook
openen en sluiten door op de LIFTGATE-knop
te drukken die zich op de dakconsole voorin
bevindt, of alleen sluiten door op de LIFTGATE-
knop te drukken die zich op de sierrand links-
achter, naast de achterklep bevindt. Als u één
keer drukt op de LIFTGATE-knop die zich op de
sierrand linksachter, naast de achterklep be-
vindt, wordt de achterklep gesloten. Met deze
knop kunt u de achterklep echter niet openen.
Om de elektrisch bediende achterklep hand-
matig te openen, trekt u eenmaal aan de hand-
greep van de achterklep om de stroom in te
schakelen en trekt u vervolgens een tweede
keer om de achterklep in de handmatige mo-
dus te zetten.
Als u de LIFTGATE-knop op de afstandsbedie-
ning twee keer indrukt, gaan de richtingaanwij-
zers twee keer knipperen om aan te duiden dat
de achterklep wordt geopend of gesloten (als
de functie Lampen knipperen bij vergrendelen
is ingeschakeld op de EVIC) en het geluidssig-
naal van de achterklep is hoorbaar. Raadpleeg
voor meer informatie ⬙Persoonlijke instellingen
Openslaande achterruit ontgrendelen
30

(systeeminstellingen)/Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)⬙in ⬙Functies van het
instrumentenpaneel⬙.
OPMERKING:
Ingeval er een elektrisch defect optreedt,
kan de noodontgrendeling worden gebruikt
om de achterklep te openen. Deze noodont-
grendeling voor de achterklep is toeganke-
lijk via een afdekpaneeltje in de achterklep-
bekleding.
WAARSCHUWING!
Tijdens het elektrisch bedienen kan letsel of
materiële schade ontstaan. Zorg ervoor dat
de baan van de elektrisch bediende achter-
klep vrij is van obstakels. Controleer vóór u
wegrijdt of de achterklep is gesloten en ver-
grendeld.
OPMERKING:
•De elektrisch bediende achterklep werkt
niet als de openslaande achterruit is ge-
opend.
•De toetsen voor de elektrisch bediende
achterklep werken niet als het voertuig in
een versnelling staat of als de snelheid
meer dan 0 km/uur bedraagt.
•De elektrisch bediende achterklep werkt
niet bij minder dan ⫺30°C of meer dan
65°C. Verwijder eventueel sneeuw of ijs
van de achterklep voordat u een elektri-
sche achterklepschakelaar indrukt.
•Wanneer een of ander obstakel de elek-
trisch bediende achterklep hindert bij het
openen of sluiten, beweegt de achterklep
automatisch in omgekeerde richting, als
er tenminste voldoende weerstand was.
•Aan de zijkanten van de achterklepope-
ning zijn beknellingsensors aangebracht.
Wanneer deze strips ergens iets worden
aangedrukt, beweegt de achterklep terug
naar de open stand.
•De toets voor het sluiten van de achter-
klep, die zich op de sierrand linksachter
naast de achterklep bevindt, werkt alleen
wanneer de elektrische achterklep volle-
dig is geopend. Als de achterklep niet
volledig opent, drukt u op de Achterklep-
knop op de sleutelhouder om de achter-
klep volledig te openen. Druk vervolgens
nogmaals op de knop om de achterklep te
sluiten.
•Als er aan de achterklephendel wordt ge-
trokken, terwijl de achterklep aan het slui-
ten is, gaat de achterklep weer helemaal
open.
•Als er aan de achterklephendel wordt ge-
trokken, terwijl de achterklep zich opent,
wordt de aandrijving van de achterklep
uitgeschakeld en kan deze handmatig
worden bediend.
•Als de elektrische achterklep binnen één
beweging meerdere keren op een obsta-
kel stuit, stopt het systeem automatisch
en moet u de klep handmatig openen of
sluiten.
•Als de achterklep op uw voertuig elek-
trisch sluit en u schakelt in de eerste
versnelling, dan sluit de achterklep zich
volledig. Maar als het voertuig beweegt,
wordt er wellicht een hindernis opge-
merkt.
31

WAARSCHUWING!
•Wanneer u met geopende achterklep rijdt,
kunnen giftige uitlaatgassen in het interieur
gezogen worden. Deze gassen kunnen
schadelijk zijn voor u of uw passagiers.
Houd de achterklep dicht terwijl u rijdt.
•Wanneer u toch met open achterklep moet
rijden, zorg dan dat alle ramen gesloten zijn
en dat de aanjager van de airco op de
hoogste stand staat. Schakel de circulatie-
stand niet in.
In de openstand wordt de achterklep onder-
steund door gasveersteunen. De gasdruk in
deze steunen daalt echter bij koud weer en dan
moet u mogelijk ook zelf iets ondersteunen bij
het openen van de achterklep.
VEILIGHEIDSGORDELSYSTEMEN
Een zeer belangrijke veiligheidsvoorziening in
uw auto is het beveiligingssysteem voor de
inzittenden:
•Driepuntsgordels voor alle passagiers
•Geavanceerde voorairbags voor de bestuur-
der en voorpassagier
•Extra actieve hoofdsteunen (AHR) op de
bovenkant van de voorstoelen (geïntegreerd
in de hoofdsteun)
•Extra knieairbag aan bestuurderszijde
•Extra gordijn-zijairbags (SABIC) voor de be-
stuurder en de passagiers die naast een
raam zitten
•Extra zijairbags in de voorstoelen (SAB)
•Een krachtabsorberende stuurkolom en
stuur.
•Kniebescherming/-blokkering voorpassa-
giers
•De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
gordelspanners, die de inzittenden betere
bescherming bieden, doordat tijdens aanrij-
dingen de door inzittenden uitgeoefende
krachten gecontroleerd worden opgevan-
gen.
•Alle veiligheidsgordels (behalve die van de
bestuurder en de voorpassagier) hebben
een automatisch vergrendelintrekmecha-
nisme (ALR) dat de veiligheidsgordel op zijn
plaats vergrendelt door de riem helemaal uit
te trekken en vervolgens de riem op de
gewenste lengte aan te passen om een
kinderzitje te bevestigen of een groot voor-
werp op de stoel vast te maken — indien
aanwezig
Als u kinderen vervoert die te klein zijn voor de
normale veiligheidsgordels, kunt u de veilig-
heidsgordels of de ISOFIX-voorziening ook ge-
bruiken om baby- en kinderzitjes te bevestigen.
Raadpleeg ⬙ISOFIX — Bevestigingssysteem
voor kinderzitjes⬙voor meer informatie.
OPMERKING:
Het opblaasmechanisme van de geavan-
ceerde voorairbags wordt in meerdere sta-
dia geactiveerd. De airbag kan zo meer of
minder krachtig worden opgeblazen, afhan-
kelijk van de ernst en aard van de aanrijding.
Lees de informatie in dit hoofdstuk aandachtig
door. Hier wordt uitgelegd hoe u het beveili-
gingssysteem voor inzittenden op de juiste
wijze gebruikt om uw passagiers en uzelf opti-
maal te beschermen.
32

WAARSCHUWING!
Bij een ongeval bestaat het risico dat u en uw
passagiers aanmerkelijk ernstiger letsel oplo-
pen wanneer de veiligheidsgordels niet op de
juiste wijze worden gedragen. U kunt in aan-
raking komen met de binnenkant van uw auto
of met andere passagiers of u kunt uit de auto
worden geslingerd. Zorg altijd dat u en uw
passagiers in uw auto de autogordels op de
juiste wijze dragen.
Gesp de autogordel altijd aan, ook tijdens korte
ritten, ook al bent u een ervaren bestuurder.
Een andere bestuurder kan fouten maken en
een ongeval veroorzaken waarbij u betrokken
raakt. Dit kan ver van huis gebeuren, maar ook
bij u in de straat.
Onderzoek heeft aangetoond dat autogordels
levens redden en bij ongevallen de zwaarte
van letsels kunnen verminderen. Zeer ernstig
letsel komt voor als personen uit de auto wor-
den geslingerd. Autogordels voorkomen dit en
verminderen de kans op letsel door aanraking
met de binnenkant van de auto. Iedere inzit-
tende van een motorvoertuig hoort te allen tijde
een autogordel te dragen.
Driepuntsgordels
Alle zitplaatsen in uw auto zijn uitgerust met
driepuntsgordels. Het rolmechanisme van de
autogordels blokkeert alleen bij zeer abrupt
stoppen of ongevallen. Daardoor kan het
schoudergedeelte van de gordel onder nor-
male omstandigheden vrij bewegen. Bij onge-
vallen zal de gordel echter blokkeren en het
risico verkleinen dat u hard in aanraking komt
met het interieur van de auto of uit de auto
wordt geslingerd.
WAARSCHUWING!
•Het foutief gebruik van de autogordel is
gevaarlijk. Autogordels zijn zo ontworpen
dat ze over het zwaardere beendergestel
van het lichaam heen gedragen worden.
Dit zijn de sterkste lichaamsdelen, die het
beste in staat zijn om de vrijkomende
krachten bij een ongeval op te vangen. Als
uw autogordel niet op de juiste plaatsen om
uw lichaam sluit, kan bij ongevallen de
zwaarte van uw letsel aanmerkelijk toene-
men. U kunt inwendig letsel oplopen of
gedeeltelijk onder de autogordel vandaan
glijden. Volg deze instructies om uw auto-
gordel veilig te dragen en uw passagiers te
beschermen.
(Vervolgd)
33

WAARSCHUWING! (Vervolgd)
•Twee inzittenden mogen nooit tegelijkertijd
van één enkele autogordel gebruikmaken.
Deze twee personen kunnen tijdens een
ongeval met een klap tegen elkaar komen
en elkaar zo ernstig verwonden. Gebruik
nooit een driepuntsgordel of een heupgor-
del voor meer dan één persoon, ook niet
samen met kleine kinderen.
•Het is gevaarlijk om tijdens het rijden per-
sonen te vervoeren in de bagageruimte,
zowel binnen als buiten de auto. Bij een
ongeval lopen personen in de bagage-
ruimte een groter risico op ernstig of dode-
lijk letsel.
•Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen en
autogordels.
•Zorg dat iedereen in uw auto een stoel
heeft en de autogordel op de juiste wijze
heeft omgedaan.
Gebruiksinstructies voor
driepuntsgordels
1. Stap in de auto en sluit het portier. Ga
achterover zitten en stel de stoel in.
2. De gesp van de autogordel bevindt zich
boven de rugleuning van uw stoel. Pak de
gordelgesp en trek de autogordel uit. Schuif de
gesp zo ver als nodig is over de gordelband,
zodat de autogordel over uw heupen valt.
3. Wanneer de gordel lang genoeg is, plaatst u
de gesp in de gespsluiting tot u een ’klik’ hoort.
WAARSCHUWING!
•Een autogordel waarvan de gesp in de
verkeerde sluiting is bevestigd, biedt onvol-
doende bescherming. Het heupgedeelte
valt dan mogelijk te hoog over uw lichaam,
waardoor inwendig letsel kan worden ver-
oorzaakt. Gesp uw autogordel altijd vast in
de sluiting pal naast u.
(Vervolgd)
Gesp
Gesp in sluiting
34

Verstelbaar ankerpunt
schoudergordel
Bij de voorste zitplaatsen kunt u het ankerpunt
van de schoudergordel naar beneden of naar
boven toe verstellen, zodat de gordel niet over
uw hals loopt. Druk op de knop op het anker-
punt om het ankerpunt te ontgrendelen en
beweeg het dan naar boven of naar beneden
om de optimale positie te zoeken.
Als u minder lang bent dan gemiddeld, zult u
een lagere stand gebruiken. Als u langer bent
dan gemiddeld, zult u een hogere stand ge-
bruiken. Nadat u de knop hebt losgelaten,
controleert u of het ankerpunt van de schou-
dergordel is vergrendeld door het ankerpunt
van de schoudergordel naar beneden te trek-
ken totdat het in de juiste stand vergrendelt.
OPMERKING:
Het verstelbare ankerpunt van de schouder-
gordel beschikt over een Easy Up-functie.
Met deze functie kan het ankerpunt van de
schoudergordel naar boven worden versteld
zonder dat de ontgrendelknop hoeft te wor-
den ingedrukt. Om te controleren of het
ankerpunt van de schoudergordel is ver-
grendeld, trekt u het ankerpunt van de
schoudergordel naar beneden totdat het is
vergrendeld.
Op de achterbank moet u meer naar het mid-
den van de stoel gaan zitten om de gordel niet
langs de nek te laten lopen.
Veiligheidsgordels op
passagierszitplaatsen
De veiligheidsgordels op de passagierszit-
plaatsen zijn voorzien van oprolautomaten met
automatische vergrendeling (ALR), die worden
gebruikt voor het veilig bevestigen van een
kinderzitje. Raadpleeg voor meer informatie
⬙Installeren van kinderzitjes met de autogordel⬙
in het hoofdstuk ⬙Kinderzitjes⬙. In onderstaande
tabel wordt het type voorziening voor elke
zitplaats vermeld.
Bestuur-
der Midden Passagier
Eerste rij N.v.t. N.v.t. N.v.t.
Tweede rij ALR ALR ALR
Derde rij N.v.t. N.v.t. N.v.t.
•N.v.t. — Niet van toepassing
•ALR — Oprolautomaat met automatische
vergrendeling
Als de passagierszitplaats is voorzien van een
ALR en voor normale toepassingen wordt gebruikt:
Trek voldoende gordelband uit het oprolme-
chanisme om het middel van de inzittende
comfortabel te kunnen omvatten, zonder de
ALR te activeren. Als de ALR toch wordt geac-
tiveerd, hoort u een ratelend geluid terwijl de
gordelband wordt ingetrokken. Laat in dat ge-
val de gordelband volledig intrekken en trek
vervolgens voldoende gordelband uit het op-
rolmechanisme om het middel van de inzit-
tende comfortabel te kunnen omvatten. Schuif
de gesp in de sluiting totdat u een ’klik’ hoort.
Bevestiging schoudergordel afstellen
37

Functie vergrendelrolautomaten
(ALR) — Indien aanwezig
Deze functie zorgt dat de schoudergordel au-
tomatisch in een van te voren ingestelde positie
vergrendelt. De rolautomaat spant de schou-
dergordel nog wel automatisch aan. De auto-
matische vergrendelfunctie is beschikbaar op
alle passagierszitplaatsen achterin met een
driepuntsgordel. Gebruik altijd de automati-
sche rolvergrendeling als een kinderzitje is
aangebracht op een zitplaats die is voorzien
van een gordel met dit systeem. Kinderen van
12 jaar en jonger moeten altijd goed vastge-
gespt op de achterbank worden vervoerd.
Hoe gebruikt u de automatische
rolvergrendeling
1. Gesp de driepuntsgordel vast.
2. Pak het schoudergedeelte beet en trek om-
laag tot de hele gordel volkomen is uitgerold.
3. Laat de gordel weer terugrollen. Terwijl de
gordel terugrolt hoort u een klikgeluid. Dit geeft
aan dat de automatische rolvergrendeling is
geactiveerd.
Hoe deactiveert u de automatische
rolvergrendeling
Maak de gesp van de heup-/schouderriem los
en laat de gordel helemaal terugrollen om zo
de automatische rolvergrendeling te deactive-
ren en de gewone botsingsafhankelijke ver-
grendeling weer te activeren.
WAARSCHUWING!
•Laat de gordel en de rolautomaat vervan-
gen als de ⬙automatische rolvergrendeling⬙
of een andere autogordelfunctie niet cor-
rect werkt bij een controle volgens de pro-
cedures in de werkplaatshandleiding.
•Als u gordel en rolautomaat nalaat te ver-
vangen als dat nodig is, verhoogt u de kans
op letsel bij botsingen.
Spankrachtbegrenzer
In deze auto is het autogordelsysteem voor de
voorste zitplaatsen voorzien van een span-
krachtbegrenzer, die bij frontale botsingen
helpt om het risico van letsel verder te verla-
gen.
Dit autogordelsysteem heeft een rolautomaat
die de gordelband op een gecontroleerde ma-
nier afwikkelt. Deze functie is bedoeld om de
kracht te verminderen die de gordel op de
borstkas van de inzittende uitoefent.
Gordelspanners
De veiligheidsgordels voor de beide voorstoe-
len zijn voorzien van gordelspanners, die er-
voor zorgen dat een loszittende gordel wordt
strak getrokken bij een ongeval. Deze appara-
ten verbeteren de werking van de autogordel
door ervoor te zorgen dat de gordel al in een
vroeg stadium van het ongeval strak over het
lichaam van de inzittende komt te liggen. Gor-
delspanners werken bij alle lichaamsafmetin-
gen, ook voor gebruik met kinderzitjes.
OPMERKING:
Een gordelspanner is geen vervanging bij
een slecht bevestigde autogordel. De auto-
gordel moet evengoed strak aanliggen en op
de juiste wijze worden gedragen.
38

De gordelspanners worden geactiveerd door
het beschermingssysteem voor de inzittenden
(ORC). Evenals de airbags zijn ook de gor-
delspanners slechts geschikt voor eenmalig
gebruik. Een geactiveerde gordelspanner of
airbag dient onmiddellijk te worden vervangen.
Extra actieve hoofdsteunen (AHR)
Deze hoofdsteunen zijn passieve componen-
ten die kunnen worden geactiveerd. Auto’s met
dit systeem kunnen niet eenvoudigweg aan de
hand van markeringen worden geïdentificeerd,
maar alleen door visuele inspectie van de
hoofdsteun. De hoofdsteun zal zich in twee
helften splitsen; de voorste helft bestaat uit
zacht schuim en bekleding en de achterste
helft uit decoratief plastic.
Werking van de actieve hoofdsteunen
(AHR)
Het beschermingssysteem voor de inzittenden
(ORC) bepaalt afhankelijk van de kracht of van
het type botsing van achteren of de actieve
hoofdsteunen (AHR) moeten worden geacti-
veerd. Als activering noodzakelijk is bij een
botsing van achteren, worden de actieve
hoofdsteunen van zowel de bestuurders- als
passagiersstoel geactiveerd.
Wanneer de actieve hoofdsteunen tijdens een
botsing van achteren worden geactiveerd,
schuift de voorste helft van de actieve hoofd-
steun naar voren om de afstand tussen het
achterhoofd van de inzittende en de actieve
hoofdsteun zo klein mogelijk te maken. Dit
systeem is ontworpen om bij bepaalde botsin-
gen van achteren het risico van letsel bij de
bestuurder en voorpassagier te voorkomen of
te verlagen.
OPMERKING:
De actieve hoofdsteunen (AHR) kunnen ge-
activeerd worden bij een frontale botsing of
een botsing van opzij. Als echter tijdens een
frontale botsing een secundaire botsing van
achteren plaatsvindt, kan de AHR geacti-
veerd worden naargelang het soort botsing.
LET OP!
Alle inzittenden, inclusief de bestuurder , mo-
gen de auto niet besturen of niet in de auto
zitten totdat de hoofdsteunen in de juiste
stand staan om het risico op nekletsel bij een
botsing te minimaliseren.
Onderdelen van de actieve hoofdsteunen
(AHR)
1 — Voorste helft van
de hoofdsteun (zachte
schuim en bekleding)
3 — Achterste helft
van de hoofdsteun
(decoratieve plastic
kap aan de achterkant)
2 — Rugleuning 4 — Geleidestangetjes
van de hoofdsteunen
39

OPMERKING:
Raadpleeg ⴖActieve hoofdsteunen afstellenⴖ
in ⴖLeren over de functies van uw voertuigⴖ
voor meer informatie over het correct afstel-
len en positioneren van de hoofdsteunen.
Opnieuw afstellen van de actieve
hoofdsteunen (AHR)
Als de actieve hoofdsteunen tijdens een onge-
luk geactiveerd worden, moet u daarna de
hoofdsteunen voor de bestuurder en de passa-
gier voor opnieuw instellen. Geactiveerde ac-
tieve hoofdsteunen herkent u aan het feit dat ze
naar voren staan (zoals te zien is in stap drie
van de procedure voor het opnieuw instellen).
1. Trek de geactiveerde AHR van de achter-
bank.
2. Plaats de handen in een comfortabele posi-
tie bovenop de geactiveerde AHR.
3. Trek omlaag dan naar achteren richting de
achterkant van de auto en daarna omlaag om
het vergrendelmechanisme te activeren.
Positiepunten van de handen op AHR 1 — omlaaggaande beweging
2 — naar achtergaande beweging
3 — laatste omlaaggaande beweging om het
vergrendelmechanisme te activeren
40

OPMERKING:
Ofschoon BeltAlert姞buiten werking is ge-
steld blijft het autogordelwaarschuwings-
lampje branden als de autogordel van de
bestuurder of de passagier voorin (indien
uitgerust met BeltAlert姞) niet is vastge-
gespt.
Vergrendelde veiligheidsgordel
De veiligheidsgordel midden achter is uitgerust
met een vergrendelingssysteem, dat ervoor
zorgt dat de middelste gordelband alleen kan
worden uitgetrokken als de bovenste grendel
van de achterbank is ingeschakeld.
Veiligheidsgordels en zwangerschap
Wij adviseren vrouwen die in verwachting zijn
om ook dan de autogordel te gebruiken. Een
veilig zittende moeder vormt de beste bescher-
ming voor de nog ongeboren baby.
Een aanstaande moeder hoort het heupge-
deelte van de gordel laag over het middel en zo
strak mogelijk over de heupen te dragen. Houd
de gordel laag, zodat deze niet over de buik
loopt. Op deze wijze zullen de heupen de
krachten opvangen bij een ongeval.
Extra beveiligingssysteem (SRS) —
Airbags
Deze auto is ter aanvulling op de veiligheids-
gordels voorzien van geavanceerde voorair-
bags voor zowel de bestuurder als de voorpas-
sagier. De geavanceerde voorairbag voor de
bestuurder bevindt zich in het midden van het
stuurwiel. De geavanceerde voorairbag voor
de passagier bevindt zich in het instrumenten-
paneel, boven het handschoenenkastje. Op de
airbagpanelen ziet u de vermelding SRS/
AIRBAG. Bovendien is de auto aan de bestuur-
derszijde voorzien van een knieairbag, die zich
in het instrumentenpaneel onder de stuurkolom
bevindt.
Het opblaasmechanisme van de geavan-
ceerde voorairbags wordt in meerdere stadia
geactiveerd. De airbag kan zo meer of minder
krachtig worden opgeblazen, afhankelijk van
de ernst en aard van de aanrijding.
Locaties van de geavanceerde voorairbags en
knieairbags
1 — Geavanceerde
voorairbags voor be-
stuurder en passagier
3 — Kniebescherming
2 — Knieairbag aan
bestuurderszijde
42

Dit voertuig is uitgerust met extra gordijn-
zijairbags (SABIC), ter bescherming van de
bestuurder en passagiers voor en achter die
naast een raam zitten. De gordijnairbags (SA-
BIC) bevinden zich boven de zijramen; de
afdekkappen zijn voorzien van het opschrift
SRS AIRBAG.
Deze auto is voorzien van extra zijairbags in de
voorstoelen (SAB), die de inzittenden betere
bescherming bieden tegen zijdelingse botsin-
gen. De extra zijairbags in de voorstoelen
bevinden zich aan de buitenzijde van de voor-
stoelen.
OPMERKING:
•De airbagpanelen zullen in de interieurbe-
kleding amper opvallen, maar springen
wel degelijk open tijdens het opblazen
van de airbag.
•Na ieder ongeval dient de auto onmiddel-
lijk naar een erkende dealer te worden
gebracht.
Componenten van het airbagsysteem
Uw auto kan zijn uitgerust met de volgende
onderdelen van het airbagsysteem:
•Beschermingssysteem voor de inzittenden
(ORC)
•Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
•Stuur en stuurkolom
•Instrumentenpaneel
•Extra knieairbag aan bestuurderszijde
•Kniebescherming
•Geavanceerde voorairbag aan bestuurders-
zijde
•Geavanceerde voorairbag aan passagiers-
zijde
•Extra zijairbags in de voorstoelen (SAB)
•Opblaasbare gordijn-zijairbags (SABIC)
•Sensors frontale en zijbotsingen
•Gordelspanners voorin, gesp van gordelslui-
ting
Kenmerken van de geavanceerde
voorairbags
Het systeem van de geavanceerde voorair-
bags bestaat uit airbags aan de bestuurders-
zijde en aan de passagierszijde die zich in
meerdere stadia ontvouwen. Dit systeem rea-
geert overeenkomstig de kracht en de aard van
de botsing die worden vastgesteld door het
beschermingssysteem voor de inzittenden
(ORC), dat informatie kan ontvangen van de
botsingsensors.
Het eerste opblaasmechanisme wordt onmid-
dellijk geactiveerd tijdens een botsing waarbij
ontvouwing van de airbag noodzakelijk is.
Deze geringe opblazing wordt gebruikt voor
minder zware botsingen. Bij zwaardere botsin-
gen wordt een krachtiger opblazing toegepast.
WAARSCHUWING!
•Er mogen geen voorwerpen boven of nabij
de airbag op het instrumentenpaneel wor-
den geplaatst, omdat deze objecten letsel
kunnen veroorzaken bij botsingen waarbij
de airbag wordt opgeblazen.
(Vervolgd)
43

WAARSCHUWING!
Kinderen mogen nooit in achterwaarts ge-
plaatste kinderzitjes worden vervoerd op de
voorstoel van auto’s met een geavanceerde
voorairbag aan de passagierszijde. Bij het op-
blazen kan de airbag ernstig en zelfs dodelijk
letsel aan kinderen in die zitpositie toebrengen.
Kinderen die niet groot genoeg zijn om de
autogordel op de juiste wijze te dragen (zie het
hoofdstuk Kinderzitjes) moeten veilig op de
achterbank worden vervoerd in een kinderzitje
of een verhogingszitje met gordelbevestiging.
Oudere kinderen die geen kinderzitje of vast te
gespen verhogingszitje gebruiken, horen op de
achterbank te zitten en de autogordel om te
gespen. Sta nooit toe dat kinderen de schou-
dergordel onder de arm door dragen of achter
de rug langs laten lopen.
Lees de instructies bij het baby- of kinderzitje,
zodat u zeker weet dat u het zitje goed ge-
bruikt.
Alle inzittenden moeten te allen tijde hun drie-
puntsveiligheidsgordel op de juiste wijze dragen.
Schuif de stoelen van bestuurder en voorpassa-
gier zo ver naar achteren als praktisch mogelijk
is, zodat de geavanceerde voorairbags ruimte
hebben om te kunnen worden opgeblazen.
Zit daarom niet tegen het portier of het raam
geleund. Als de auto zijairbags heeft, worden
die tijdens een aanrijding krachtig opgeblazen
in de ruimte tussen uzelf en het portier.
Indien het airbagsysteem in deze auto moet
worden veranderd om gebruik door een inva-
lide mogelijk te maken, neem dan contact op
met klantenservice. De telefoonnummers wor-
den vermeld in het hoofdstuk ⬙Als u gebruik wilt
maken van klantenservice⬙.
WAARSCHUWING!
•
Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan dit
bij een aanrijding leiden tot ernstig letsel. De
airbags werken in combinatie met uw auto-
gordel om u op de juiste wijze te beschermen.
Bij sommige aanrijdingen worden de airbags
niet opgeblazen. Draag uw autogordels altijd,
ook als uw auto is uitgerust met airbags.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
•Als u tijdens het activeren van de geavan-
ceerde voorairbag te dicht op het stuur of
bij het instrumentenpaneel zit, kunt u ern-
stig of dodelijk letsel oplopen. Airbags heb-
ben ruimte nodig om te worden opgebla-
zen. Ga achterover zitten en strek uw
armen zodanig dat u comfortabel het stuur
en het instrumentenpaneel kunt bedienen.
•De extra gordijn-zijairbag en de extra zijair-
bag in de voorstoel hebben eveneens
ruimte nodig om te kunnen worden opge-
blazen. Zit daarom niet tegen het portier of
het raam geleund. Zit rechtop op het mid-
den van de stoel.
•Als u zich tijdens het activeren te dicht bij
de extra gordijn-zijairbag en/of de extra
zijairbag in de voorstoel bevindt, kunt u
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
46

Sensoren en regelknoppen voor
activering van de airbags
Beschermingssysteem voor de inzittenden
(ORC)
Het Beschermingssysteem voor de inzitten-
den (ORC) maakt deel uit van een voorge-
schreven veiligheidssysteem dat vereist wordt
voor dit voertuig.
Het ORC bepaalt of het nodig is de voor- en/of
zijairbags op te blazen bij een frontale of zij-
waartse botsing. Op basis van de signalen van
de botsingsensoren en afhankelijk van het type
botsing activeert een centraal elektronisch be-
schermingssysteem voor de inzittenden (ORC)
de geavanceerde voorairbags, de extra knie-
airbag aan bestuurderszijde, de extra gordijn-
zijairbag en de extra zijairbags in de voorstoe-
len, alsmede de gordelspanners voorin.
De geavanceerde voorairbags en de knieair-
bag aan bestuurderszijde zijn ontworpen om
naast de veiligheidsgordels bij bepaalde fron-
tale aanrijdingen afhankelijk van de ernst en de
aard extra bescherming te bieden. Geavan-
ceerde voorairbags zijn niet bedoeld om het
risico van letsel te verlagen bij botsingen van
achteren of van opzij.
De geavanceerde voorairbags en de knieairbag
aan bestuurderszijde worden niet bij alle frontale
botsingen geactiveerd. Dit geldt ook voor som-
mige frontale botsingen die ernstige schade aan
het voertuig tot gevolg hebben, zoals bepaalde
aanrijdingen tegen palen, aanrijdingen waarbij
de auto onder een vrachtwagen terechtkomt en
aanrijdingen onder een hoek. Daarentegen kun-
nen de geavanceerde voorairbags, afhankelijk
van de aard van de botsing en de plaats waar de
auto wordt geraakt, opgeblazen worden bij aan-
rijdingen die geringe schade aan de voorkant
van het voertuig tot gevolg hebben, maar die
aanvankelijk een grote afname van de snelheid
veroorzaken.
De zijairbags worden niet opgeblazen bij alle
zijdelingse botsingen. Het opblazen van de
zijairbags is afhankelijk van de ernst en aard
van de aanrijding.
Omdat airbagsensoren de vertraging van het
voertuig meten, zijn de snelheid van het voer-
tuig en de schade op zichzelf geen goede
indicatoren voor de noodzaak van het wel of
niet opblazen van een airbag.
Veiligheidsgordels zijn bij alle ongevallen nood-
zakelijk voor uw bescherming en om uw li-
chaam in de juiste positie te houden, uit de
buurt van een airbag die wordt opgeblazen.
Het beschermingssysteem voor de inzittenden
(ORC) bewaakt de inzetbaarheid van de elek-
tronische onderdelen van het airbagsysteem
wanneer de contactschakelaar in de stand
START of ON/RUN staat. Als de contactsleutel
zich in de stand LOCK of ACC bevindt of niet in
de contactschakelaar steekt, is het airbagsys-
teem niet actief en kunnen de airbags niet
worden opgeblazen.
Het ORC beschikt over een reservevoeding die
de airbags kan ontvouwen, zelfs als de accu
leeg is of wordt losgekoppeld voordat de air-
bags worden geactiveerd.
Wanneer de contactschakelaar de
eerste keer naar de stand ON/RUN
wordt gedraaid, laat het ORC ook
gedurende circa vier tot acht se-
conden het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem in het in-
47

strumentenpaneel branden voor een zelftest.
Na de zelftest gaat het lampje uit. Als het ORC
een storing in het systeem detecteert, gaat het
waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
knipperen of constant branden. Een enkel ge-
luidssignaal klinkt als het lampje gaat branden
na de eerste keer starten.
Het ORC bevat ook diagnosefuncties die het
waarschuwingslampje voor het airbagsysteem in
het instrumentenpaneel laten branden wanneer
een storing wordt geconstateerd die het airbag-
systeem zou kunnen beïnvloeden. De diagnose
meldt eveneens de aard van het defect.
WAARSCHUWING!
Wanneer u een airbag-waarschuwingslampje
op uw instrumentenpaneel negeert, kan dat
betekenen dat de airbags u bij een aanrijding
niet beschermen. Als het lampje niet gaat
branden als u de contactsleutel omdraait, blijft
branden nadat u de auto hebt gestart of gaat
branden tijdens het rijden, moet u het airbag-
systeem onmiddellijk laten controleren door
een erkende dealer.
Opblaasmodules voor de geavanceerde
voorairbag aan bestuurders- en
passagierszijde
De opblaasmodules voor de geavanceerde
voorairbags aan bestuurders- en passagiers-
zijde bevinden zich in het midden van het
stuurwiel en aan de rechterzijde van het instru-
mentenpaneel. Het ORC zendt een signaal
naar de opblaasmodules wanneer een botsing
wordt gedetecteerd waarbij de geavanceerde
voorairbags moeten worden geactiveerd. Er
ontwikkelt zich een grote hoeveelheid niet-giftig
gas om de geavanceerde voorairbags op te
blazen. De airbags kunnen in verschillende
mate worden opgeblazen, afhankelijk van de
aard en ernst van de botsing. Het afdekpaneel
op de stuurwielnaaf en op de bovenzijde van
het dashboard komen los en klappen opzij
terwijl de airbags volledig worden opgeblazen.
Het volledig opblazen van de airbags duurt
circa 50 tot 70 milliseconden. Dit is ongeveer
de helft van de tijd die nodig is om met uw ogen
te knipperen. De airbags lopen vervolgens snel
leeg terwijl ze de bestuurder en de voorpassa-
gier nog bescherming bieden.
Het gas in de geavanceerde voorairbag wordt
afgevoerd via de ventilatieopeningen in de zij-
kanten van de airbag. Op deze wijze belemme-
ren de airbags de besturing van de auto niet.
Opblaasmodule voor de extra knieairbag
aan bestuurderszijde
De opblaasmodule van de extra knieairbag
aan bestuurderszijde bevindt zich onder de
stuurkolom achter de bekleding van het instru-
mentenpaneel. Het ORC zendt een signaal
naar de opblaasmodule wanneer een botsing
wordt gedetecteerd waarbij de airbag moet
worden geactiveerd. Een grote hoeveelheid
niet-giftig gas wordt gegenereerd om de knie-
airbag aan bestuurderszijde op te blazen. De
bekledingpanelen komen los en klappen opzij
om de airbag volledig te kunnen opblazen. Het
volledig opblazen van de airbag duurt circa 15
tot 20 milliseconden.
Opblaasmodules voor de extra zijairbag in
de voorstoel
De extra zijairbags in de voorstoelen worden
uitsluitend bij bepaalde zijdelingse botsingen
geactiveerd.
48

•Hoe snel reed de auto?
Deze gegevens kunnen bijdragen tot een beter
inzicht in de omstandigheden waarin botsingen
en letsel ontstaan.
OPMERKING:
De EDR-gegevens worden uitsluitend tij-
dens extreme ongevalsituaties geregis-
treerd. Onder normale rijomstandigheden
registreert de EDR geen privé- of overige
gegevens, zoals naam, geslacht, leeftijd en
ongevallocatie. Het is echter wel mogelijk
dat anderen, bijvoorbeeld de politie, de
EDR-gegevens combineren met de per-
soonsgegevens die standaard worden op-
gevraagd na ongevallen.
Voor het uitlezen van de geregistreerde EDR-
gegevens is zowel toegang tot de auto als
speciale apparatuur nodig. Naast de fabrikant
van de auto kunnen ook anderen die over deze
speciale apparatuur beschikken, zoals de po-
litie, de EDR-gegevens lezen indien zij toegang
hebben tot de auto of de EDR.
Veiligheidssystemen voor kinderen
Iedereen in uw auto moet altijd een autogordel
dragen, ook baby’s en kinderen.
Ge-
wichts-
klasse
Stoelstand (of
andere plaats)
Voor-
stoel
pas-
sa-
giers-
zijde
Ach-
ter
bui-
ten-
zijde
Ach-
ter
mid-
den
Tweede
zitrij
buiten-
zijde
Tweede
zitrij
mid-
den
Groep
0 - tot
10 kg
X U U N.v.t. N.v.t.
Group
0+ - tot
13 kg
X U U N.v.t. N.v.t.
Groep
1-9
tot
18 kg
X U U N.v.t. N.v.t.
Groep
II en III
-15tot
36 kg
X U U N.v.t. N.v.t.
Legenda voor letters in het schema hierboven:
U = Geschikt voor ⬙universele⬙kinderzitjes,
goedgekeurd voor gebruik in deze
leeftijdsgroep/gewichtsklasse.
UF = Geschikt voor in vooruitrichting ge-
plaatste universele kinderzitjes, goedgekeurd
voor deze gewichtsklasse.
L = Geschikt voor speciale kinderzitjes vermeld
op de bijgevoegde lijst. Deze kinderzitjes kun-
nen behoren tot de categorieën ⬙specifiek voer-
tuig⬙,⬙beperkt gebruik⬙of ⬙semi-universeel⬙.
B = Ingebouwd kinderzitje goedgekeurd voor
leeftijdsgroep/gewichtsklasse.
X = Zitpositie niet geschikt voor kinderen in
deze leeftijdsgroep/gewichtsklasse.
52

Tabel ISOFIX-posities voor het voertuig
Gewichtsklasse Grootte-
klasse Bevestiging Voorstoel pas-
sagierszijde Achter buiten-
zijde rechts/
links Achter midden Tweede zitrij
buitenzijde Tweede zitrij
midden Andere plaat-
sen
Draagbare wieg F ISO/L1 X X X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
G ISO/L2 X X X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
(1) X N.v.t. X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
0 — tot 10 kg E ISO/R1 X 1UF/1UF X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
(1) X N.v.t. X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
0+ — tot 13 kg
E ISO/R1 X 1UF/1UF X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
D ISO/R2 X 1UF/1UF X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
C ISO/R3 X 1UF/1UF X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
(1) X X X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
I – 9 tot 18 kg
D ISO/R2 X 1UF/1UF X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
C ISO/R3 X 1UF/1UF X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
B ISO/F2 X 1UF/1UF X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
B1 ISO/F2X X 1UF/1UF X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
A ISO/F3 X 1UF/1UF X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
(1) X N.v.t. X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
II – 15 tot 25 kg (1) X N.v.t. X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
III – 22 tot 36 kg (1) X N.v.t. X N.v.t. N.v.t. N.v.t.
53

Legenda voor letters in het schema hierboven:
(1) Voor de CRS die geen ISO/XX -identificatie
hebben (A tot G) voor de geldende gewichts-
klasse moet de autofabrikant het bescher-
mingssysteem voor kinderen van ISOFIX dat
specifiek voor dat voertuig is bedoeld aanbe-
velen voor elke positie.
1UF = Geschikt voor voorwaarts gerichte
ISOFIX-beschermingssystemen voor kinderen
uit de ⬙universele⬙klasse die is goedgekeurd
voor gebruik bij deze gewichtsklasse.
IL = geschikt voor bepaalde ISOFIX-
beschermingssystemen voor kinderen (CRS),
zoals vermeld in de bijgevoegde lijst. Deze
ISOFIX-kinderzitjes vallen onder de catego-
rieën van ⬙bepaald voertuig⬙,⬙beperkt⬙of
⬙semi-universeel⬙.
X = ISOFIX-positie niet geschikt voor ISOFIX
-kinderbeveiligingssystemen in deze gewichts-
klasse en/of voor deze grootte.
Kinderen van 12 jaar en jonger moeten goed
vastgegespt op de achterbank plaatsnemen
(als dat mogelijk is). Statistieken tonen aan dat
kinderen veiliger zijn wanneer ze op de achter-
ste zitplaatsen zijn vastgegespt (en niet op de
voorstoelen).
Er zijn verschillende typen kinderzitjes in ver-
schillende maten verkrijgbaar, van zitjes voor
pasgeboren baby’s tot oudere kinderen die al
bijna groot genoeg zijn om een autogordel voor
volwassenen te dragen. Controleer altijd de
handleiding bij het kinderzitje, zodat u zeker
weet dat het zitje voor uw kind geschikt is.
Gebruik het juiste veiligheidssysteem voor uw
kind.
WAARSCHUWING!
Bij een aanrijding kan een niet-vastgegespt
kind of zelfs een baby als een projectiel naar
voren worden geslingerd. De kracht om bij-
voorbeeld een baby op uw schoot te houden
kan dan zo groot worden dat u het kind niet
kunt vasthouden, hoe sterk u ook bent. De
baby en andere inzittenden kunnen zo ernstig
gewond raken. Voor elk kind in uw auto moet
u het bijbehorende kinderzitje gebruiken,
overeenkomend met de grootte van het kind.
Baby- en kinderzitjes
Veiligheidsdeskundigen adviseren om kinde-
ren achterstevoren mee te laten rijden tot ze
twee jaar oud zijn of te groot of zwaar zijn
geworden voor hun achterstevoren geplaatste
kinderzitje. Twee soorten kinderzitjes kunnen
achterstevoren worden gebruikt: babydraagzit-
jes en ’aanpasbare’ kinderzitjes.
Het babydraagzitje mag u uitsluitend achter-
stevoren in de auto plaatsen. Dit wordt aanbe-
volen voor kinderen vanaf hun geboorte tot ze
te groot of zwaar zijn geworden voor het kin-
derzitje. ’Aanpasbare’ kinderzitjes gebruikt u in
de auto ofwel achterstevoren of voorwaarts
gericht. ’Aanpasbare’ kinderzitjes hebben vaak
een hogere gewichtslimiet wanneer ze achter-
stevoren zijn gericht dan reguliere kinderzitjes.
Daarom kunnen ze, achterstevoren geplaatst,
worden gebruikt voor kinderen die uit hun re-
guliere kinderzitje zijn gegroeid, maar nog
geen twee jaar oud zijn. Kinderen moeten ach-
terstevoren blijven zitten tot ze het maximaal
toegestane gewicht of de maximaal toegestane
lengte hebben bereikt voor het ’aanpasbare’
kinderzitje. Beide typen kinderzitjes zet u in de
auto vast met een driepuntsgordel of het
54

ISOFIX-bevestigingssysteem van het kinder-
zitje. Raadpleeg “ISOFIX — Bevestigingssys-
teem voor kinderzitjes”.
Bij gebruik van bepaalde kinderzitjes met stijve
ISOFIX-bevestigingen en voetsteunen die op
de vloer van de auto rusten, dient voorafgaand
aan het installeren de vloermat te worden ver-
wijderd voor een veilige bevestiging. Raad-
pleeg de handleiding bij het kinderzitje voor
meer informatie.
WAARSCHUWING!
•Achterwaarts gerichte kinderzitjes mogen
uitsluitend op de voorstoel van een auto
met passagiersairbag worden geplaatst als
deze airbag is uitgeschakeld. Bij opblazen
kan de airbag anders ernstig en zelfs do-
delijk letsel toebrengen aan de baby.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
•Een foutief aangebracht kinder- of baby-
zitje kan op het kritieke ogenblik dienst
weigeren. Het kan losschieten bij een aan-
rijding. Het kind kan zo ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen. Volg daarom bij de
bevestiging van een kinderzitje de aanwij-
zingen van de fabrikant nauwgezet op.
•Een achterstevoren te bevestigen babyzitje
mag u alleen gebruiken op de achterbank.
In een achterstevoren te bevestigen baby-
zitje kan de baby ernstig of zelfs dodelijk
gewond raken wanneer u het zitje op de
voorstoel heeft gezet en dan de passagier-
sairbag wordt opgeblazen.
Enkele tips om uw kinderzitje optimaal te ge-
bruiken:
•Controleer voor de aanschaf van een kinder-
zitje of op een sticker is vermeld dat het zitje
voldoet aan alle van toepassing zijnde vei-
ligheidsnormen. Chrysler Group LLC raadt
aan om, voordat u een kinderzitje aanschaft,
dit eerst te testen in de auto op de stoel(en)
die u gaat gebruiken.
•Het kinderzitje moet zijn afgestemd op het
gewicht en de lengte van uw kind. Contro-
leer de sticker op het zitje en let op de
grenswaarden voor gewicht en lengte.
•Volg nauwkeurig de instructies op van de
fabrikant wanneer u een kinderzitje instal-
leert. Als u het zitje niet op de juiste wijze
installeert, functioneert het misschien niet
juist wanneer dat nodig is.
•Zet het kind in het zitje zoals de fabrikant dit
aangeeft.
WAARSCHUWING!
Wanneer u het baby- of kinderzitje niet ge-
bruikt, zet dit dan vast met de autogordel of
verwijder het uit de auto. Laat het zitje nooit
los in de auto liggen. Bij een noodstop of
ongeval kan het zitje de inzittenden of de
stoelrugleuningen raken en ernstig letsel ver-
oorzaken.
55
Oudere kinderen en kinderzitjes
Kinderen die twee jaar oud zijn of die uit hun
’aanpasbare’ achterstevoren geplaatste kinder-
zitje zijn gegroeid, mogen met hun gezicht naar
voren in de auto zitten. Naar voren gerichte
kinderzitjes en ’aanpasbare’ kinderzitjes ge-
bruikt in de voorwaartse richting zijn voor kin-
deren die ouder zijn dan twee jaar of die te
zwaar of te groot zijn geworden voor hun acht-
stevoren geplaatste ’aanpasbare’ kinderzitje.
Kinderen moeten zo lang mogelijk in een voor-
waarts gericht kinderzitje blijven zitten en een
tuigje dragen, tot ze het maximaal toegestane
gewicht of de maximaal toegestane lengte voor
het kinderzitje hebben bereikt. Deze typen kin-
derzitjes zet u tevens in de auto vast met een
driepuntsgordel of het ISOFIX-
bevestigingssysteem van het kinderzitje. Raad-
pleeg “ISOFIX — Bevestigingssysteem voor
kinderzitjes”.
Alle kinderen die te zwaar of te groot zijn voor
het voorwaarts gerichte kinderzitje, moeten een
zitverhoger gebruiken tot de veiligheidsgordel
van de auto goed past. Als het kind met de rug
tegen de rugleuning op de zitting zit en de
knieën niet kan buigen om de benen te laten
afhangen, moet het kind een verhogingszitje
met gordelbevestiging gebruiken. Het kind en
het verhogingszitje met gordelbevestiging wor-
den bevestigd met behulp van de driepunts-
gordel.
Kinderen die te groot zijn voor een
verhogingszitje
Grote kinderen die gemakkelijk een schouder-
gordel dragen en zo lange benen hebben dat
deze vanaf de knie omlaag hangen als ze met
de rug tegen de rugleuning steunen, moeten
de driepuntsgordels gebruiken en op de ach-
terbank plaatsnemen.
•Zorg dat het kind rechtop in de stoel zit.
•Leg de heupgordel laag over de heupen en
trek de gordel zo strak mogelijk aan.
•
Controleer regelmatig of de autogordel goed
past. Door de bewegingen van het kind kan de
autogordel een foutieve positie aannemen.
•Als de schoudergordel het gezicht of de hals
raakt, plaats het kind dan verder naar het
midden van de auto toe. Sta nooit toe dat
een kind de schoudergordel onder de arm
door of achter de rug langs draagt.
ISOFIX — Bevestigingssysteem voor
kinderzitjes
De achterbank van uw auto is uitgerust met het
zogeheten ISOFIX-bevestigingssysteem voor
kinderzitjes. Met het ISOFIX--systeem kunnen
kinderzitjes worden geïnstalleerd zonder ge-
bruik te maken van de autogordels. Hierbij
wordt het kinderzitje aan de carrosserie beves-
tigd met ankerpunten onder en ankerbanden
boven.
Er zijn nu ISOFIX--compatibele kinderzitjes ver-
krijgbaar. Kinderzitjes voorzien van ankerban-
den en haken voor bevestiging aan de boven-
ste ankerbanden zijn al langere tijd leverbaar.
Maak vooral gebruik van alle beschikbare mo-
gelijkheden om uw kinderzitje stevig in een
auto te bevestigen.
OPMERKING:
Wanneer u het ISOFIX-bevestigingssysteem
gebruikt om een kinderzitje te installeren,
moet u ervoor zorgen dat alle veiligheids-
gordels die op dat moment niet worden
gebruikt, buiten het bereik van kinderen
worden gehouden. Vertel alle kinderen in het
voertuig dat een veiligheidsgordel geen
56

speelgoed is, en dat ze er niet mee mogen
spelen. Laat kinderen nooit zonder begelei-
ding achter in het voertuig.
De twee buitenste zitplaatsen zijn voorzien van
ankerpunten. Kinderzitjes met vaste, lage be-
vestigingen mogen uitsluitend op de buitenste
zitplaatsen worden geïnstalleerd. Ongeacht het
specifieke type lage bevestiging mag u
ISOFIX-compatibele kinderzitjes nooit zodanig
installeren dat twee zitjes een gemeenschap-
pelijk laag ankerpunt delen.
Als u ISOFIX-compatibele kinderzitjes naast
elkaar op de achterbank installeert, kunt u voor
de buitenste zitplaats de ISOFIX-ankerpunten
of de autogordel gebruiken, maar moet u voor
de middelste zitplaats de autogordel gebrui-
ken. Als de kinderzitjes niet ISOFIX-compatibel
zijn, kunt u deze uitsluitend bevestigen met de
autogordels. Raadpleeg ⬙Het ISOFIX-
compatibele kinderzitje installeren⬙voor speci-
fieke installatieaanwijzingen.
Het ISOFIX-compatibele kinderzitje
installeren
Wij verzoeken u dringend om bij het installeren
van het kinderzitje zorgvuldig de aanwijzingen
van de fabrikant op te volgen. Niet alle kinder-
zitjes worden geïnstalleerd volgens deze be-
schrijving. Nogmaals: volg nauwgezet de aan-
wijzingen van de fabrikant op wanneer u een
kinderzitje installeert.
De lage ankerpunten in de achterbank zijn
ronde stangen aan de achterzijde van de zit-
ting, in de hoek die wordt gevormd door zitting
en rugleuning. Deze stangen zijn nog net zicht-
baar wanneer u tegen de zitting steunt om het
kinderzitje te installeren. U voelt deze stangen
wanneer u met de vinger langs de rand gaat
waar rugleuning en zitting samenkomen.
Daarnaast bevinden zich bovenste ankerband-
punten achter iedere zitplaats op de achter-
bank, aan de achterzijde van de rugleuningen
van de buitenste zitplaatsen. U krijgt toegang
tot de bovenste ankerbandpunten achter de
achterste zitplaats door het beklede vloerpa-
neel weg te trekken van de stoelrugleuning,
waardoor de bovenste ankerbandpunten vrij-
komen.
ISOFIX-ankerpunten
Het beklede vloerpaneel wegtrekken om
toegang te krijgen tot de bovenste ankerband
57

WAARSCHUWING!
Gebruik hiervoor niet de bagageruimtehaken
op de laadvloer. Onjuist gebruik van de anker-
band kan ertoe leiden dat het kinderzitje niet
goed functioneert. Het kind kan zo ernstig of
zelfs dodelijk letsel oplopen.
De meeste, maar niet alle, kinderzitjes zijn aan
beide zijden voorzien van aparte banden. Deze
banden zijn voorzien van een haak of een
koppelstuk voor bevestiging aan het lage ver-
ankeringspunt en van een systeem voor het
strak stellen van de band. Voorwaarts gerichte
kinderzitjes en sommige achterstevoren ge-
richte babyzitjes hebben vaak ook een beves-
tigingsband, een haak voor bevestiging aan de
bandankerpunten en een versteller waarmee u
de strakheid van de band regelt.
Maak eerst de verstellers van het kinderzitje
aan de onderste banden en aan de ankerband
los, zodat u de haken of koppelstukken gemak-
kelijker kunt vastmaken aan de ankerpunten in
de auto. Bevestig de onderste haken of kop-
pelstukken vervolgens aan de verankerings-
stangen, waarbij u bekledingsmateriaal van de
bank opzij duwt. Zoek het ankerpunt recht
achter de zitplaats waar u het kinderzitje
plaatst en bevestig de ankerband volgens de
kortste weg van het ankerpunt naar het kinder-
zitje. Er bevinden zich twee bovenste boven-
ste ankerbandpunten aan de stoelrugleu-
ning, achter het afdekpaneel. Deze worden
zichtbaar nadat u het paneel naar beneden
hebt geklapt. Gebruik hiervoor niet de baga-
geruimtehaken op de vloer achter de stoel.
Trek tot slot de beide banden aan terwijl u het
kinderzitje naar achteren en omlaag tegen de
bank drukt, en trek de banden strak overeen-
komstig de aanwijzingen van de fabrikant van
het kinderzitje.
WAARSCHUWING!
Onjuiste bevestiging aan de ISOFIX-ankers
kan ertoe leiden dat het kinderzitje niet goed
functioneert. Het kind kan zo ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen. Volg daarom bij de
bevestiging van een kinderzitje de aanwijzin-
gen van de fabrikant nauwgezet op.
Bovenste ankerbandpunt (aan achterzijde van
stoelrugleuning)
58

Kinderzitjes installeren met de autogordels
De veiligheidsgordels op de passagierszit-
plaatsen zijn voorzien van een automatisch
blokkerend oprolmechanisme (ALR), voor het
veilig bevestigen van een kinderzitje. Bij deze
gordeltypen kan het heupgedeelte stevig rond
het kinderzitje worden getrokken, zodat geen
borgclip hoeft te worden gebruikt. De ALR
produceert een ratelend geluid als u de gordel
helemaal uit de rolautomaat trekt en vervolgens
de gordel terugrollen in de rolautomaat. Zie
⬙Automatische rolvergrendeling⬙onder ⬙Veilig-
heidsgordels op passagierszitplaatsen⬙voor
meer informatie over de ALR. In onderstaande
tabel worden de zitplaatsen vermeld met een
automatische rolvergrendeling (ALR) of een
geschakelde gordelspanner.
Bestuur-
der Midden Passagier
Eerste rij N.v.t. N.v.t. N.v.t.
Tweede rij ALR ALR ALR
Derde rij N.v.t. N.v.t. N.v.t.
•N.v.t. — Niet van toepassing
•ALR — Oprolautomaat met automatische
vergrendeling
Kinderzitje met ALR installeren:
1. Voor de installatie van een kinderzitje met
ALR trekt u voldoende gordelband uit het op-
rolmechanisme om door de gordelopening van
het kinderzitje te leiden. Schuif de gesp in de
sluiting totdat u een ’klik’ hoort. Trek daarna de
hele gordelband uit het oprolmechanisme en
laat de gordel terug oprollen in het mecha-
nisme. Terwijl de gordel terugrolt hoort u een
klikgeluid. Dit geeft aan dat de automatische
rolvergrendeling is geactiveerd.
2. Trek daarna aan eventuele slappe delen van
de gordel om het heupgedeelte rond het kin-
derzitje strak te trekken. Alle autogordelsyste-
men worden na verloop van tijd losser, dus u
moet de gordel af en toe controleren en, indien
nodig, aantrekken.
Om een ankerband voor een kinderzitje te
bevestigen:
Voor achterstevoren te bevestigen kinderzitjes
die op de middelste zitplaats worden vastgezet
met de autogordels, is de middelste zitplaats
voorzien van een ankerband om de armsteun
vast te zetten in verticale stand. Wanneer u de
armsteun naar beneden klapt, wordt de anker-
band voor de armsteun toegankelijk. De anker-
band bevindt zich achter de armsteun en is
vastgehaakt aan de kunststof achterzijde van
de zitting.
Ankerband voor de armsteun op de middelste
zitplaats
59

Trek de ankerband omlaag om deze los te
maken van de kunststof achterzijde van de
zitting, klap vervolgens de armsteun omhoog
en bevestig daarna de bandhaak aan de lus
die zich aan de voorzijde van de armsteun
bevindt.
Bij de middelste zitpositie leidt u de ankerband
over de stoelrugleuning en de hoofdsteun en
bevestigt u vervolgens de haak aan het anker-
punt dat zich aan de achterzijde van de bui-
tenste zitplaatsen bevindt. Bij de buitenste zit-
plaatsen leidt u de ankerband onder de
hoofdsteunen en bevestigt u de haak aan het
bovenste ankerpunt dat zich aan de achter-
zijde van de zitting bevindt. U krijgt toegang tot
de bovenste ankerbandpunten achter de ach-
terste zitplaats door het beklede vloerpaneel
weg te trekken van de stoelrugleuning, waar-
door de bovenste ankerbandpunten vrijkomen.
Ankerband voor de armsteun op de middelste
zitplaats bevestigd
Het beklede vloerpaneel wegtrekken om
toegang te krijgen tot de bovenste ankerband
Bovenste ankerbandpunt (aan achterzijde van
stoelrugleuning)
Bevestiging van de bovenste ankerband
60

WAARSCHUWING!
•Door een verkeerd vastgemaakte anker-
band zal het kind het hoofd misschien te
veel kunnen bewegen en kan het kind
letsel oplopen. Gebruik alleen de anker-
punten pal achter het kinderzitje om de
ankerband voor het kinderzitje vast te ma-
ken.
•Gebruik hiervoor niet de bagageruimteha-
ken op de laadvloer. Onjuist gebruik van de
ankerband kan ertoe leiden dat het kinder-
zitje niet goed functioneert. Het kind kan zo
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
Vervoer van huisdieren
Een huisdier kan letsel oplopen als een voor-
airbag wordt opgeblazen. Een niet-aangelijnd
huisdier kan bij een noodstop of botsing als
projectiel door de auto worden geslingerd en
letsel oplopen of een passagier verwonden.
Huisdieren moeten aangelijnd meerijden op de
achterbank of in een speciale reismand die is
bevestigd met de autogordels.
AANBEVELINGEN BIJ INRIJDEN
VAN DE MOTOR
De motor en aandrijflijn (versnellingsbak en as)
van uw auto hebben geen lange inrijperiode
nodig.
Rij gedurende de eerste 500 km niet te snel. Na
de eerste 100 km kunt u snelheden tot 80 of
90 km/h aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, vormt nu
en dan kort accelereren met plankgas, binnen
de grenzen van de geldende verkeersregels,
een goede bijdrage tot het inrijden. Accelere-
ren met plankgas in een lage versnelling kan
slecht zijn en moet worden vermeden.
De transmissieolie die de fabriek in de motor
heeft aangebracht, is een energiebesparend
smeermiddel van een hoge kwaliteit. Houd bij
het olie verversen rekening met de te verwach-
ten klimaatomstandigheden. Raadpleeg ⬙On-
derhoudsprocedures⬙in ⬙Onderhoud van uw
auto⬙voor de aanbevolen viscositeit en kwali-
teitsklassen. GEBRUIK GEEN NIET-
REINIGENDE OF ONVERMENGDE MINERALE
OLIËN.
Een nieuwe motor kan bij de eerste duizenden
kilometers iets meer olie verbruiken. Dat is bij
het inrijden normaal en duidt niet op een pro-
bleem.
Aanvullende vereisten voor
dieselmotoren — Indien aanwezig
Vermijd in de eerste 1500 km zware belastin-
gen, bv. volgas rijden. Blijf onder 2/3 van het
maximum toelaatbaar toerental voor elke ver-
snelling. Schakel op het juiste tijdstip. Schakel
niet handmatig terug om te remmen.
VEILIGHEIDSTIPS
Passagiers meenemen
VERVOER NOOIT PASSAGIERS IN DE BAGA-
GERUIMTE.
WAARSCHUWING!
•Laat nooit kinderen of dieren achter in een
in de zon geparkeerde en afgesloten auto.
De hitte in het interieur kan ernstige ge-
zondheidsproblemen veroorzaken en zelfs
dodelijk zijn.
(Vervolgd)
61

WAARSCHUWING! (Vervolgd)
•Het is zeer gevaarlijk om tijdens het rijden
personen te vervoeren in de bagageruimte.
Bij een aanrijding lopen personen in de
bagageruimte een groter risico om ernstig
of zelfs dodelijk gewond te raken.
•Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen en
autogordels.
•Zorg dat iedereen in uw auto een stoel
heeft en de autogordel op de juiste wijze
heeft omgedaan.
Uitlaatgassen
WAARSCHUWING!
Uitlaatgassen kunnen letsel veroorzaken of
zelfs dodelijk zijn. Ze bevatten koolmonoxide
(CO), een kleur- en reukloos gas. Het inade-
men ervan kan bewusteloosheid en vergifti-
ging veroorzaken. Volg de volgende veilig-
heidstips op om het inademen van
koolmonoxide te vermijden:
Laat de motor niet langer in een gesloten
garage of beschutte ruimte draaien dan nood-
zakelijk is om de auto te verplaatsen.
Als u in een geparkeerde auto moet zitten met
een draaiende motor, stel dan de verwarming
of de koeling zodanig af dat er buitenlucht in de
auto wordt aangezogen. Zet de aanjager op de
hoogste snelheid.
Als u met open kofferdeksel/achterklep moet
rijden, zorgt u ervoor dat alle ramen zijn geslo-
ten en de aanjager van de airco in de hoogste
stand staat. Gebruik de hercirculatiestand
NIET.
De beste bescherming tegen koolmonoxide-
vergiftiging is een goed onderhouden uitlaat-
systeem.
Wanneer enige verandering in het uitlaatgeluid
is waar te nemen, als u uitlaatgassen in het
interieur ruikt of als de onder- of achterzijde van
de auto is beschadigd, is er mogelijk sprake
van lekkage in het uitlaatsysteem. Laat een
vakbekwaam monteur het volledige uitlaatsys-
teem en de naburige carrosseriedelen contro-
leren op breuk, schade, slijtage of verkeerde
montage. Open naden of losse verbindingen
kunnen zorgen dat uitlaatgas binnendringt in
het interieur. Laat het uitlaatsysteem ook altijd
controleren wanneer de auto op een hefbrug
wordt gezet voor smering of bij olieverversing.
Laat indien nodig delen van het uitlaatsysteem
vervangen.
Veiligheidscontroles in de auto
Veiligheidsgordels
Controleer regelmatig de autogordels op
scheuren, rafels en losse delen. Laat bescha-
digde onderdelen direct vervangen. Probeer
niet zelf de gordels aan te passen of uit elkaar
te halen.
De autogordelsystemen voorin moeten na een
aanrijding worden vervangen. De autogordels
moeten onmiddellijk worden vervangen als na
een aanrijding blijkt dat er beschadigingen zijn
ontstaan (verbogen gordelspanner, ge-
scheurde gordelband, enz.). Wanneer er ook
maar enige twijfel bestaat over de toestand van
de gordels of de rolautomaten, laat de gordel
dan vervangen.
62

Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
Het lampje moet ter controle van de gloeilamp
ongeveer vier tot acht seconden gaan branden
wanneer de contactschakelaar de eerste keer
naar de stand ON wordt gedraaid. Ga naar uw
erkende dealer als het lampje tijdens het star-
ten niet oplicht. Wanneer het lampje blijft bran-
den, knippert of gaat branden tijdens het rij-
den, laat het systeem dan door een erkende
dealer controleren.
Ruitverwarming
Controleer de werking door de ontdooistand te
selecteren en de aanjager op de hoogste snel-
heid te zetten. U moet nu de lucht kunnen
voelen die langs de voorruit geblazen wordt.
Bezoek uw erkende servicedealer als het ont-
dooimechanisme niet werkt.
Veiligheidsinformatie over vloermatten
Plaats uitsluitend vloermatten die overeenko-
men met de afmetingen van het voetenge-
deelte van uw auto. U mag alleen vloermatten
gebruiken die het gebied rondom de pedalen
vrijlaten en stevig vastliggen, zodat de matten
niet kunnen verschuiven, de baan van de pe-
dalen kunnen belemmeren of de veilige wer-
king van uw auto op een andere manier kunnen
verstoren.
WAARSCHUWING!
Als de pedalen niet vrij kunnen bewegen, kunt
u de controle over de auto verliezen, waar-
door gevaar voor ernstig letsel ontstaat.
•Controleer altijd of de vloermatten op de
juiste wijze zijn vastgemaakt aan de beves-
tigingspunten voor de matten.
•Plaats nooit vloermatten of andere vloerbe-
dekkingen die u niet op de juiste wijze kunt
vastmaken en voorkom te allen tijde dat de
matten verschuiven, de baan van de peda-
len belemmeren of de controle over de auto
verstoren.
•Plaats nooit vloermatten of andere vloerbe-
dekkingen over reeds aanwezige vloermat-
ten. Extra vloermatten en andere vloerbe-
dekkingen verkleinen de ruimte voor de
pedalen en belemmeren de baan van de
pedalen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
•Controleer regelmatig of de matten nog
correct zijn bevestigd. Matten die zijn ver-
wijderd om te worden gereinigd, moeten
altijd op de juiste wijze opnieuw worden
geplaatst en vastgemaakt.
•Voorkom te allen tijde dat er tijdens het
rijden voorwerpen kunnen vallen in het
voetengedeelte van de bestuurder. Deze
voorwerpen kunnen beklemd raken onder
het rem- en gaspedaal, waardoor u de
controle over de auto verliest.
•Bevestigingspunten moeten, indien nodig,
op de juiste wijze worden aangebracht als
deze niet af fabriek aanwezig zijn.
Als de vloermatten niet op de juiste wijze
worden geplaatst of bevestigd, kunnen de
banen van het rem- en gaspedaal worden
belemmerd, waardoor u de controle over de
auto verliest.
63
Periodieke veiligheidscontroles aan
de buitenzijde
Banden
Controleer de banden op overmatige of onge-
lijkmatige slijtage. Controleer de banden op
stenen, spijkers, glas of andere voorwerpen die
in het loopvlak of de wang vast zijn blijven
zitten. Controleer het loopvlak op insnijdingen
en scheuren. Controleer de wangen op insnij-
dingen, scheuren en bobbels. Controleer of de
wielmoeren stevig zijn aangedraaid. Controleer
de bandenspanning (met inbegrip van het re-
servewiel) terwijl de banden koud zijn.
Verlichting
Laat iemand de werking van de verlichting
controleren terwijl u in de auto de verlichting
bedient. Kijk naar de controlelampjes voor de
richtingaanwijzers en het grootlicht op het in-
strumentenpaneel.
Portiersloten
Controleer de sloten op juiste afstelling wat
betreft openen, sluiten en vergrendelen.
Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder de auto.
Controleer op brandstof-, koelvloeistof-, olie- of
andere vloeistoflekkage. Ook als u een benzi-
nelucht ruikt of lekkage van brandstof of rem- of
stuurbekrachtigingsvloeistof vermoedt, moet
direct de oorzaak worden gevonden en gecor-
rigeerd.
64

3
VOORZIENINGEN IN UW AUTO LEREN
KENNEN
•SPIEGELS ............................... 73
•Binnenspiegel met dag/nachtstand .............. 73
•Binnenspiegel met automatische dimstand — indien
aanwezig .............................. 73
•Buitenspiegels ........................... 73
•Wegklapbare buitenspiegels .................. 74
•Buitenspiegels met automatische dimstand — indien
aanwezig .............................. 74
•Elektrisch bediende buitenspiegels .............. 74
•Elektrisch wegklapbare buitenspiegels -
indien aanwezig .......................... 75
•Verwarmde buitenspiegels — indien aanwezig ........ 75
•Verlichte make-upspiegels .................... 75
•Verlengstuk zonneklep - indien aanwezig ........... 75
•DODEHOEKBEWAKING — INDIEN AANWEZIG .......... 76
•Rear Cross Path .......................... 79
65

•Bedrijfsmodi ............................ 80
•Uconnect™ Phone — INDIEN AANWEZIG ............. 81
•Compatibele telefoons ...................... 82
•Bediening ............................. 82
•Functies telefoongesprekken .................. 87
•Functies van de Uconnect™ Phone .............. 89
•Geavanceerde telefoonverbindingen .............. 91
•Wat u moet weten over uw Uconnect™ Phone ........ 93
•SPRAAKHERKENNING — INDIEN AANWEZIG ......... 100
•Bediening van het spraakherkenningssysteem ...... 100
•Commando’s ........................... 101
•Stemtraining ........................... 103
•STOELEN ............................... 103
•Elektrische stoelverstelling — indien aanwezig ...... 103
•Elektrisch verstelbare passagiersstoel ........... 105
•Elektrische lendensteun — indien aanwezig ........ 106
•Neerklapbare voorstoel passagierszijde — indien
aanwezig ............................. 106
•Stoelverwarming — Indien aanwezig ............ 106
•Stoelventilatie — indien aanwezig .............. 108
•Hoofdsteunen .......................... 109
•60/40 deelbare achterbank ................... 111
66

•Verstelbare achterbank ..................... 113
•BESTUURDERSSTOEL MET GEHEUGENFUNCTIE — INDIEN
AANWEZIG .............................. 113
•Geheugenposities en afstandsbediening instellen in het
geheugen ............................. 114
•Geheugenpositie oproepen .................. 114
•Een afstandsbediening uitschakelen die is gekoppeld
aan het geheugen ........................ 115
•Stoel met de functie Easy Entry/Easy Exit
(Gemakkelijk in- en uitstappen) ................ 115
•OPENEN EN SLUITEN VAN DE MOTORKAP .......... 116
•VERLICHTING ............................ 117
•Schakelaar koplampen ..................... 117
•Automatisch inschakelende koplampen — Indien
aanwezig ............................. 118
•Koplampen automatisch aan met ruitenwissers ...... 118
•SmartBeam™ — indien aanwezig .............. 118
•Dagverlichting — indien aanwezig .............. 119
•Automatische koplampverstelling — Alleen HID-
koplampen ............................ 120
•Vertraagde uitschakeling koplampen ............ 120
•Stadslichten en instrumentenverlichting .......... 120
•Voorste en achterste mistlampen - indien aanwezig .... 121
67

•Binnenverlichting ........................ 121
•Waarschuwing lichten-aan ................... 122
•Accuspaarfunctie ........................ 122
•Leeslampjes voorin ....................... 122
•Omgevingsverlichting ..................... 123
•Multifunctionele hendel .................... 123
•Richtingaanwijzers ....................... 123
•Makkelijk van rijstrook veranderen .............. 123
•Passeersignaal ......................... 123
•Dimlicht/grootlicht schakelaar ................ 123
•RUITENWISSERS EN -SPROEIERS ................ 124
•Bediening van ruitenwissers voorruit ............ 124
•Intervalstand ........................... 124
•Bediening van de ruitensproeier op de voorruit ...... 125
•Wasem-functie .......................... 125
•Ruitenwissers met regensensor — Indien aanwezig . . . 125
•IN LENGTE EN HOOGTE VERSTELBARE STUURKOLOM . . 126
•IN LENGTE EN HOOGTE ELEKTRISCH VERSTELBARE
STUURKOLOMSTUURKOLOM —INDIEN INGEBOUWD .... 127
•VERWARMD STUURWIEL — INDIEN AANWEZIG ....... 127
•ELEKTRONISCHE SNELHEIDSREGELING ........... 128
•In werking stellen ........................ 129
68

•De gewenste snelheid instellen ................ 129
•Buiten werking stellen ..................... 129
•Weer op ingestelde snelheid komen ............. 129
•De snelheid wijzigen ...................... 129
•Gas geven om in te halen ................... 130
•ADAPTIEVE CRUISE CONTROL (ACC) — INDIEN
AANWEZIG .............................. 130
•Werking van de Adaptieve Cruise Control (ACC) ..... 132
•Adaptieve Cruise Control (ACC) activeren ......... 132
•In werking stellen ........................ 133
•De gewenste ACC-snelheid instellen ............. 133
•Functie uitschakelen (CANCEL) ............... 134
•Functie uitschakelen (OFF) .................. 134
•Weer op ingestelde snelheid komen ............. 134
•De snelheid wijzigen ...................... 135
•De volgafstand in ACC instellen ............... 136
•Menu van de Adaptieve Cruise Control (ACC) ....... 137
•Weergegeven waarschuwingen en onderhoud ....... 138
•Voorzorg tijdens het rijden met ACC ............. 140
•De modus Normale (vaste snelheid) Cruise Control .... 142
•Anti-ongevalsysteem Forward Collision Warning —
Indien aanwezig ......................... 143
69

•PARKSENSE姞PARKEERHULP — INDIEN AANWEZIG .... 146
•ParkSense姞-sensors ...................... 147
•Waarschuwingsdisplay van ParkSense姞.......... 147
•Display van ParkSense姞.................... 148
•ParkSense姞in- en uitschakelen ............... 149
•Onderhoud van de ParkSense姞parkeerhulp ........ 150
•ParkSense姞systeem reinigen ................. 150
•Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van de parkeerhulp . . 150
•ACHTERUITRIJCAMERA PARKVIEW姞— INDIEN
AANWEZIG .............................. 152
•ParkView姞in- of uitschakelen — met navigatie-/
multimedia-radio ........................ 153
•ParkView姞aan- of uitzetten — zonder navigatie-/
multimedia-radio ........................ 153
•DAKCONSOLE ............................ 154
•Lees-/instaplampjes ...................... 154
•Opbergvakje zonnebril ..................... 154
•ELEKTRISCH SCHUIFDAK — INDIEN AANWEZIG ....... 155
•Schuifdak openen — snel ................... 155
•Schuifdak openen — Handmatig ............... 155
•Schuifdak sluiten — snel ................... 155
•Schuifdak sluiten — handmatig ................ 156
70

•Obstakeldetectie ........................ 156
•Ventilatie schuifdak — Snel .................. 156
•Bediening van zonwering ................... 156
•Rijwinddruk ........................... 156
•Onderhoud schuifdak ..................... 156
•Bediening bij afgezet contact ................. 156
•COMMANDVIEW姞SCHUIFDAK MET POWER SHADE —
INDIEN AANWEZIG ......................... 157
•Schuifdak openen — snel ................... 157
•Schuifdak openen — handmatig ............... 157
•Schuifdak sluiten — snel ................... 157
•Schuifdak sluiten — handmatig ................ 158
•Power Shade zonwering openen — snel .......... 158
•Power Shade zonwering openen — handmatig ...... 158
•Power Shade zonwering sluiten — snel ........... 158
•Power Shade zonwering sluiten — handmatig ....... 158
•Obstakeldetectie ........................ 158
•Obstakeldetectie annuleren .................. 158
•Rijwinddruk ........................... 158
•Onderhoud schuifdak ..................... 159
•Bediening bij afgezet contact ................. 159
•Schuifdak geheel gesloten .................. 159
71

•ELEKTRISCHE STOPCONTACTEN ................ 159
•BEKERHOUDERS .......................... 161
•OPBERGVAKJE ........................... 162
•Handschoenenvakje ...................... 162
•Opbergruimte portieren .................... 162
•Middenconsole ......................... 163
•LAADRUIMTE ............................ 164
•Oplaadbare zaklamp ...................... 164
•Opbergbakken bagageruimte ................. 164
•Verwijderbaar afdekpaneel bagageruimte — Indien
aanwezig ............................. 165
•Sjorhaken voor bagage .................... 166
•FUNCTIES ACHTERRUIT ...................... 167
•Schakelaar Ruitenwissers/Sproeiers Achterruit ...... 167
•Achterruitverwarming ..................... 167
•DAKIMPERIAAL — INDIEN AANWEZIG ............. 168
72

SPIEGELS
Binnenspiegel met dag/nachtstand
De auto is voorzien van een spiegel met één
kogelgewricht. Deze spiegel wordt aange-
draaid in een vaste stand. De spiegelkop kan
naar boven, beneden, links en rechts worden
aangepast aan de bestuurder. Draai de spiegel
zo dat u door het midden van de achterruit kijkt.
Hinderlijke weerspiegeling van de koplampen
van achterliggers kunt u verminderen door het
hendeltje onder de spiegel in de nachtstand te
zetten (naar de achterkant van de auto toe).
Stel de spiegel af terwijl deze in de dagstand
staat (naar de voorruit toe).
Binnenspiegel met automatische
dimstand — indien aanwezig
Dit type spiegel dimt automatisch de hinderlijke
weerspiegeling van de koplampverlichting van
achterliggers. U kunt deze functie aan- of uit-
zetten door de knop onder aan de spiegel in te
drukken. In de knop gaat een lampje branden
als de dimfunctie in werking is getreden. De
spiegel kan zonder gereedschap linksom wor-
den aangedraaid op de knop op de voorruit.
LET OP!
Om tijdens reinigen de spiegel niet te bescha-
digen mag reinigingsvloeistof nooit recht-
streeks op de spiegel worden gespoten.
Breng de vloeistof aan op een schone doek
en wrijf de spiegel daarmee schoon.
Buitenspiegels
Stel voor optimaal zicht de spiegels zo af dat u
de aangrenzende rijstrook goed in het vizier
hebt en er dan tevens een geringe overlapping
is met de binnenspiegel.
Afstellen van de achteruitkijkspiegel
Binnenspiegel met automatische dimstand
73

WAARSCHUWING!
Auto’s en andere voorwerpen lijken in de bolle
spiegel aan passagierszijde kleiner en verder
weg dan ze in werkelijkheid zijn. Als u te veel
op de passagiersspiegel vertrouwt, kunt u in
botsing komen met een ander voertuig of
object. Gebruik uw binnenspiegel om de
grootte van of de afstand tot een voertuig te
schatten dat u in de rechterspiegel ziet. Op
sommige auto’s is geen bolle spiegel aan
passagierszijde aangebracht.
Wegklapbare buitenspiegels
Alle buitenspiegels kunnen naar voren of naar
achteren scharnieren om beschadigingen te
voorkomen. De scharnieren hebben drie klik-
standen: helemaal naar voren, helemaal naar
achteren en normaal.
Buitenspiegels met automatische
dimstand — indien aanwezig
De buitenspiegels aan de kant van de bestuur-
der en passagier dimmen automatisch de
weerspiegeling van de koplampverlichting van
achterliggers. Deze functie wordt geregeld
door de binnenspiegel met automatische dim-
stand en kan aan en uit gezet worden door de
bijbehorende knop in te drukken onderaan de
binnenspiegel. De spiegels dimmen automa-
tisch de weerspiegeling van de koplampver-
lichting van achterliggers wanneer de binnen-
spiegel dit ook doet.
Elektrisch bediende buitenspiegels
De schakelaar voor de elektrisch bediende
buitenspiegels bevindt zich op het bekledings-
paneel van het bestuurdersportier.
De bedieningselementen van de elektrisch be-
diende buitenspiegels omvatten de keuze-
knoppen voor de spiegels en een schakelaar
met vier richtingen voor regeling van de spie-
gels. Als u de afstelling van een spiegel wilt
wijzigen, drukt u op de keuzeknop voor de
desbetreffende spiegel. Druk vervolgens op
een van de pijltjes op de schakelaar voor
regeling van de spiegels om de spiegel te
verplaatsen in de richting van het pijltje.
U kunt uw spiegelafstellingen combineren met
de optionele stoelgeheugenfunctie. Raadpleeg
“Bestuurdersstoel met geheugenfunctie” in
⬙Leren over de functies van uw voertuig⬙voor
meer informatie.
Schakelaar voor elektrisch bedienbare
buitenspiegels
1 — Spiegelrichtschakelaar
2 — Spiegelkeuze
74

Elektrisch wegklapbare
buitenspiegels - indien aanwezig
De schakelaar voor de elektrische inklapbare
spiegels bevindt zich tussen de keuzeschake-
laars voor de elektrisch bediende buitenspie-
gels (L en R).
Druk eenmaal op de schakelaar om de spie-
gels in te klappen en druk nogmaals op de
schakelaar om de spiegels naar de normale
rijstand terug te klappen.
OPMERKING:
Als de elektrische schakelaar voor de in-
klapbare spiegel meer dan 4 seconden inge-
drukt blijft of als de snelheid van het voer-
tuig hoger is dan 8 km/h, wordt de
inklapfunctie buiten werking gesteld.
Als de spiegels zich in de ingeklapte stand
bevinden en de snelheid van het voertuig is
gelijk of hoger dan 8 km/h), worden ze automa-
tisch uitgeklapt.
De spiegels moeten volledig in- of uitgeklapt
zijn anders werkt deze functie niet op de juiste
manier en moeten ze zonodig met de hand
worden in- of uitgeklapt.
Verwarmde buitenspiegels — indien
aanwezig
Deze buitenspiegels zijn verwarmd ter
bescherming tegen aanvriezing. Deze
functie wordt geactiveerd wanneer u
de achterruitverwarming inschakelt. Raad-
pleeg “Bestuurdersstoel met geheugenfunctie”
in ⬙Leren over de functies van uw voertuig⬙voor
meer informatie.
Verlichte make-upspiegels
De verlichte make-upspiegels zijn toegankelijk
na het omlaag klappen van een van de zonne-
kleppen.
Licht het klepje omhoog zodat de spiegel zicht-
baar wordt. Het lampje gaat automatisch bran-
den.
Verlengstuk zonneklep - indien
aanwezig
De zonneklep heeft een verlenging om voor
een betere afdekking te zorgen.
Verlichte make-upspiegel
75

DODEHOEKBEWAKING — INDIEN
AANWEZIG
Het systeem voor dodehoekbewaking (BSM)
maakt gebruik van twee radarsensoren aan de
binnenzijde van het achterbumperpaneel en
detecteert motorvoertuigen (auto’s, vrachtwa-
gens, motorfietsen, etc.) die vanaf de achter-
zijde, voorzijde of zijkant van de auto in de
dode hoek komen.
Na het starten van de auto gaat het BSM-
waarschuwingslampje in de beide buitenspiegels
kort branden om de bestuurder te waarschuwen
dat het systeem is geactiveerd. De sensoren van
het BSM-systeem zijn in werking wanneer een van
de vooruitversnellingen of de stand REVERSE is
geactiveerd en gaan naar de modus Stand-by
wanneer de stand PARK is geactiveerd.
De BSM-detectiezone bestrijkt aan weerszijden
van de auto ongeveer één rijbaan (3,35 m). De
zone begint bij de buitenspiegel en strekt zich
over ongeveer 6 m uit naar de achterzijde van
de auto. Het BSM-systeem bewaakt de detec-
tiezones aan weerszijden van de auto wanneer
de snelheid van het voertuig ongeveer 10 km/u
of meer bedraagt en zal de bestuurder waar-
schuwen wanneer zich een voertuig in deze
zones bevindt.
OPMERKING:
•
Het BSM-systeem waarschuwt de bestuur-
der NIET voor snel naderende voertuigen
die zich buiten de detectiezones bevinden.
•
De detectiezone van het BSM-systeem
wordt NIET GEWIJZIGD wanneer een aan-
hanger aan uw auto is gekoppeld. Als aan
uw auto een aanhanger is gekoppeld, moet
u visueel controleren of de rijbaan naast u
vrij is voor zowel uw auto als de aanhanger,
voordat u van rijbaan wisselt. Als de aan-
hanger of een ander object (bijvoorbeeld
een fiets of sportapparatuur) uitsteekt bui-
ten de zijkant van uw auto, is het mogelijk
dat het BSM-waarschuwingslampje blijft
branden zolang een van de vooruitversnel-
lingen is geactiveerd.
Voor de correcte werking van het BSM-systeem
moet het gedeelte van het achterpaneel waar
zich de radarsensoren bevinden, vrij zijn van
sneeuw, ijs, verontreiniging en vuil van de weg.
Zorg dat u het gedeelte van het achterpaneel
waar zich de radarsensoren bevinden, niet
blokkeert met vreemde voorwerpen (bumper-
stickers, fietsrekken, etc.).
Achterste detectiezones
Locatie van de sensor (afgebeeld aan
bestuurderszijde)
76

Het BSM-systeem waarschuwt de bestuurder
voor objecten in de detectiezones door middel
van het BSM-waarschuwingslampje in de bui-
tenspiegels. Daarnaast kan er ook een geluids-
signaal klinken of kan het volume van de radio
worden verlaagd. Raadpleeg “Bedrijfsmodi”
voor meer informatie.
Het BSM-systeem bewaakt de detectiezone
tijdens het rijden vanuit drie verschillende pun-
ten (zijkant, achter- en voorzijde) om te beoor-
delen of een waarschuwing noodzakelijk is. Het
BSM-systeem zal een waarschuwing afgeven
wanneer voertuigen vanuit de volgende richtin-
gen in de zone komen.
In de zone komen vanaf de zijkant
Voertuigen op de naastgelegen rijbanen links
of rechts van uw auto.
In de zone komen vanaf de achterzijde
Voertuigen die uw auto links of rechts aan de
achterzijde naderen en de detectiezone bin-
nengaan met een relatieve snelheid van minder
dan 48 km/u.
Locatie van het waarschuwingslampje
Bewaking van zijkant
Bewaking van achterzijde
77

Voertuigen inhalen
Wanneer u een ander voertuig langzaam in-
haalt (met een relatieve snelheid van minder
dan 16 km/u) en dit voertuig ongeveer 1,5 se-
conde in uw dode hoek blijft, gaat het waar-
schuwingslampje branden. Als het snelheids-
verschil tussen de twee voertuigen hoger is
dan 16 km/u, gaat het waarschuwingslampje
niet branden.
Het BSM-systeem is zodanig ontworpen, dat
geen waarschuwing wordt afgegeven voor
vaste objecten, zoals vangrails, palen, muren,
bomen, bermbeplanting, etc. Het is echter mo-
gelijk dat het systeem af en toe toch zal waar-
schuwen voor dergelijke objecten. Dat is nor-
maal en betekent niet dat er iets aan uw auto
mankeert.
Het BSM-systeem zal geen waarschuwing af-
geven voor objecten die zich in tegengestelde
rijrichting verplaatsen op de naastgelegen rij-
banen.
Inhalen/naderen
Inhalen/passeren Vaste objecten
78

WAARSCHUWING!
Het systeem voor dodehoekbewaking dient
slechts als hulpmiddel voor het detecteren
van objecten die zich in de dode hoeken
bevinden. Het BSM-systeem is niet ontwor-
pen voor het detecteren van voetgangers,
fietsers of dieren. Ook wanneer uw auto is
uitgerust met het BSM-systeem, moet u altijd
uw spiegels gebruiken, over uw schouder
kijken en de richtingaanwijzer inschakelen
voordat u van rijbaan wisselt. Anders bestaat
er een risico op ernstig of dodelijk letsel.
Rear Cross Path
De voorziening Rear Cross Path (RCP) is be-
doeld als hulp voor de bestuurder bij het ach-
teruit wegrijden uit parkeerplaatsen, waarbij
het zicht op naderende voertuigen mogelijk
wordt belemmerd. Rijd langzaam en voorzich-
tig uit de parkeerplaats totdat de achterzijde
van de auto is vrijgekomen. Het RCP-systeem
heeft nu naar links en rechts vrij zicht op
passerende voertuigen en zal de bestuurder
waarschuwen wanneer een voertuig nadert.
Het RCP-systeem bewaakt de achterste detec-
tiezones links en rechts van de auto tegen
objecten die de zijkant van de auto naderen
met een snelheid van minimaal ongeveer 1 tot
3 km/u tot maximaal ongeveer 16 km/u, zoals
gebruikelijk is in parkeersituaties.
OPMERKING:
In parkeersituaties kunnen naderende voer-
tuigen aan het zicht worden onttrokken door
links en rechts geparkeerde voertuigen. Als
de sensoren worden geblokkeerd door an-
dere objecten of voertuigen, zal het systeem
niet in staat zijn de bestuurder te waarschu-
wen.
Wanneer het RCP-systeem actief is en de auto
zich in de stand REVERSE bevindt, wordt de
bestuurder gewaarschuwd door middel van
zowel visuele als geluidssignalen, terwijl ook
het volume van de radio wordt verlaagd.
Tegemoetkomend verkeer
RCP-detectiezones
79

WAARSCHUWING!
Het RCP-systeem dient niet als achteruitrij-
hulp. Het systeem is uitsluitend bedoeld als
hulp voor de bestuurder bij het detecteren van
naderende voertuigen in parkeersituaties. Ga
altijd voorzichtig te werk tijdens het achteruit-
rijden, ook als u RCP gebruikt. Controleer het
gebied achter de auto altijd zorgvuldig, kijk
naar achteren en wees bedacht op voetgan-
gers, dieren, andere voertuigen, obstakels en
dode hoeken. Anders bestaat er een risico op
ernstig of dodelijk letsel.
Bedrijfsmodi
In het elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) kunnen drie bedrijfsmodi worden gese-
lecteerd. Voor meer informatie raadpleegt u
⬙Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de klant
te programmeren functies)⬙in ⬙De functies op
uw dashboard⬙.
Dodehoekwaarschuwing
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft het BSM-systeem een visuele waar-
schuwing af in de desbetreffende buitenspie-
gel wanneer een object wordt gedetecteerd.
Als het systeem echter in RCP werkt, zal zowel
een visuele als akoestische waarschuwing wor-
den afgegeven wanneer een object wordt ge-
detecteerd. Bij elke akoestische waarschuwing
wordt het volume van de radio verlaagd.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/
geluidssignaal
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft het BSM-systeem een visuele waar-
schuwing af in de desbetreffende buitenspie-
gel wanneer een object wordt gedetecteerd.
Als vervolgens de richtingaanwijzer wordt inge-
schakeld aan de zijde van de auto waarvoor
een waarschuwing geldt, zal ook een geluids-
signaal klinken. Wanneer de richtingaanwijzer
is ingeschakeld en tegelijkertijd aan dezelfde
zijde van de auto een object wordt gedetec-
teerd, wordt zowel de visuele als de akoesti-
sche waarschuwing afgegeven. Ter ondersteu-
ning van de akoestische waarschuwing wordt
het volume van de radio (indien ingeschakeld)
verlaagd.
OPMERKING:
•Bij elke akoestische waarschuwing van
het BSM-systeem wordt het volume van
de radio verlaagd.
•Als de alarmknipperlichten zijn ingescha-
keld, zal het systeem alleen een visuele
waarschuwing afgeven.
Als het systeem in RCP werkt, zal zowel een
visuele als akoestische waarschuwing wor-
den afgegeven wanneer een object wordt
gedetecteerd. Bij elke akoestische waar-
schuwing wordt het volume van de radio
verlaagd. Als RCP actief is, zal altijd een
geluidssignaal worden afgegeven en de sta-
tus van de richtingaanwijzer/
alarmknipperlichten worden genegeerd.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als het BSM-systeem is uitgeschakeld, worden
er geen visuele of akoestische waarschuwin-
gen afgegeven door het BSM- of RCP-systeem.
OPMERKING:
Het BSM-systeem slaat de huidige bedrijfs-
modus op wanneer de contactschakelaar
wordt uitgezet. Tijdens het starten van de
80

auto wordt de laatst opgeslagen modus op-
geroepen en geactiveerd.
Astronomische Zone — systeem tijdelijk
niet beschikbaar
Wanneer de auto deze zone binnengaat, zal
het systeem tijdelijk niet beschikbaar zijn en
toont het EVIC het bericht ⬙Dodehoeksysteem
tijdelijk niet beschikbaar - astronomische
zone⬙. De LED’s in de buitenspiegels lichten op
en blijven branden totdat de auto deze zone
verlaat.
Uconnect™ Phone — INDIEN
AANWEZIG
OPMERKING:
Raadpleeg het gedeelte over Uconnect™
Phones in de gebruikershandleiding van het
navigatiesysteem of de multimediaradio (af-
zonderlijk boekje) voor meer informatie over
de Uconnect™ Phone met navigatie of mul-
timediaradio.
De Uconnect™ Phone is een via spraak te
activeren, handsfree communicatiesysteem
voor in de auto. Met de Uconnect™ Phone kunt
u een nummer kiezen op uw mobiele telefoon*
met behulp van eenvoudige gesproken op-
drachten (zoals ⬙Bel⬙ѧ⬙Jan⬙ѧ⬙Werk⬙of
⬙Kies⬙ѧ⬙012 34 56 78⬙). Het geluid van de
mobiele telefoon wordt doorgegeven via het
audiosysteem van de auto en het systeem zet
automatisch de radio zachter wanneer de
Uconnect™ Phone wordt gebruikt.
Met de Uconnect™ Phone kunt u tijdens het in-
of uitstappen gesprekken doorschakelen tus-
sen de Uconnect™ Phone en uw mobiele tele-
foon, terwijl u ook de microfoon van het
Uconnect™-systeem kunt uitschakelen wan-
neer u een privégesprek wilt voeren.
De Uconnect™ Phone wordt aangestuurd via
het Bluetooth姞Handsfree Profiel van uw mo-
biele telefoon. De Uconnect™ Phone is voor-
zien van Bluetooth姞-technologie, de wereld-
wijde standaard waarmee verschillende
elektronische toestellen zonder draden of
dockstation aan elkaar kunnen worden gekop-
peld. De Uconnect™ Phone werkt dan ook
ongeacht de plaats waar uw mobiele telefoon
zich bevindt (handtas, zak of aktetas), op voor-
waarde dat uw telefoon is ingeschakeld en aan
de Uconnect™ Phone van de auto is gekop-
peld. Met de Uconnect™ Phone kunnen maxi-
maal zeven mobiele telefoons op het systeem
worden aangesloten. Met de Uconnect™
Phone kan slechts één aangesloten (of gekop-
pelde) mobiele telefoon tegelijk worden ge-
bruikt. De Uconnect™ Phone is verkrijgbaar in
de talen Engels, Nederlands, Frans, Duits, Ita-
liaans of Spaans (zoals aanwezig).
WAARSCHUWING!
Elk systeem waarmee u mondeling opdrach-
ten geeft mag alleen gebruikt worden als de
rij-omstandigheden veilig zijn en in overeen-
stemming met plaatselijke wetgeving en tele-
foongebruik. Alle aandacht moet gericht blij-
ven op de weg vooruit. Als u dit niet doet, kan
een botsing met ernstig of dodelijk letsel ont-
staan.
Toets voor Uconnect™ Phone
De twee toetsen (de toets voor
Uconnect™ Phone en de
toets voor gesproken opdrachten
) waarmee u toegang hebt
tot het systeem, bevinden zich bij
de bedieningselementen op de ra-
dio of op het stuurwiel (indien aanwezig). Wan-
81

neer u op de toets drukt, hoort u het woord
Uconnect姞en vervolgens een pieptoon. De
pieptoon is het teken dat u een opdracht moet
geven.
Toets voor gesproken opdrachten
De plaats van de toets kan afhan-
kelijk van de radio verschillen. De
afzonderlijke toetsen worden be-
schreven in het hoofdstuk ⬙Bedie-
ning⬙.
De Uconnect™ Phone kan worden gebruikt in
combinatie met mobiele telefoons met
Bluetooth姞Handsfree Profiel. Het is mogelijk
dat sommige telefoons niet alle functies van de
Uconnect™ Phone ondersteunen. Raadpleeg
de leverancier van uw mobiele telefoon of de
telefoonfabrikant voor nadere bijzonderheden.
De Uconnect™ Phone is volledig geïntegreerd
in het audiosysteem van de auto. De geluids-
sterkte van de Uconnect™ Phone kan worden
ingesteld met de volumeregelaar van de radio
of, indien aanwezig, via de radiotoetsen op het
stuurwiel.
Het display van de radio wordt gebruikt voor
visuele meldingen van de Uconnect™ Phone,
zoals ⬙CELL⬙(GSM) of Beller-ID bij bepaalde
radio’s.
Compatibele telefoons
* Voor het gebruik van de Uconnect™ Phone
is een mobiele telefoon met Bluetooth姞
Handsfree Profiel versie 1.0 of hoger vereist.
Raadpleeg de Uconnect™-website voor een
overzicht van de compatibele telefoons.
•www.chrysler.com/uconnect
•www.dodge.com/uconnect
•www.jeep.com/uconnect
Navigeer door de volgende menu’s om de lijst
met compatibele telefoons op te vragen:
•Selecteer het bouwjaar van uw voertuig
•Selecteer het voertuigtype
•Selecteer onder de tab Beginnen compati-
bele telefoons.
Bediening
U kunt gesproken opdrachten gebruiken om de
Uconnect™ Phone te bedienen en door de
menu’s van de Uconnect™ Phone te navige-
ren. Na het merendeel van de prompts van de
Uconnect™ Phone zijn gesproken opdrachten
nodig. U wordt aangespoord om een speci-
fieke opdracht uit te spreken en vervolgens
wordt u door de beschikbare opties geleid.
•Voordat u een gesproken opdracht geeft,
moet u wachten op de pieptoon, die volgt op
de prompt ⬙Gereed⬙of op een andere
prompt.
•Voor bepaalde bewerkingen kunnen samen-
gestelde opdrachten worden gebruikt. U
kunt bijvoorbeeld in plaats van ⬙Instellen⬙en
daarna ⬙Telefoonkoppeling⬙ook de vol-
gende samengestelde opdracht geven: ⬙In-
stellen telefoonkoppeling⬙.
•In de beschrijvingen van de functies in dit
hoofdstuk wordt alleen de samengestelde
vorm van de gesproken opdracht vermeld. U
kunt de opdrachten ook in delen splitsen en
elk onderdeel van de opdracht afzonderlijk
zeggen, indien dat wordt gevraagd. U kunt
bijvoorbeeld de samengestelde opdracht
“Telefoonboek nieuwe invoer” geven, maar u
kunt deze opdracht ook opsplitsen in de
82

twee gesproken opdrachten “Telefoonboek”
en “Nieuwe invoer”. Denk eraan dat de
Uconnect™ Phone het beste werkt wanneer
u op een normale toon spreekt, alsof u tegen
iemand praat die een paar meter van u
vandaan zit.
Structuur gesproken opdrachten
Zie ⬙Structuur gesproken opdrachten⬙[Voice
tree].
Helpopdracht
Als u hulp nodig hebt bij een prompt of als u wilt
weten wat de mogelijkheden zijn bij een be-
paalde prompt, zegt u na de pieptoon ⬙Help⬙.
De Uconnect™ Phone geeft alle opties voor de
prompt weer wanneer u om hulp vraagt.
Als u de Uconnect™ telefoon na uitschakeling
opnieuw wilt activeren, drukt u op de toets
en volgt u de gesproken prompts voor verdere
aanwijzingen. Alle sessies met de Uconnect™
Phone beginnen met een druk op de toets ,
die zich bij de bedieningselementen op de
radio bevindt.
Annuleeropdracht
U kunt na de pieptoon bij elke prompt zeggen
⬙Annuleren⬙waarna u terugkeert naar het
hoofdmenu. In een paar gevallen brengt het
systeem u echter terug naar het vorige menu.
Uconnect™ Phone koppelen aan
(aansluiten op) een mobiele telefoon
Voordat u de Uconnect™ Phone kunt gebrui-
ken, dient u een koppeling tot stand te brengen
met uw compatibele, met Bluetooth姞uitgeruste
mobiele telefoon (raadpleeg het gedeelte
⬙Compatibele telefoons⬙voor informatie over
het type telefoon).
Om de koppeling tot stand te kunnen brengen,
moet u de gebruikershandleiding van uw mo-
biele telefoon raadplegen. De Uconnect™-
website biedt mogelijk ook gedetailleerde aan-
wijzingen voor het koppelen van uw telefoon.
Hieronder volgen algemene aanwijzingen voor
het koppelen van een telefoon aan de
Uconnect™ Phone:
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Telefoonkoppeling
instellen⬙.
•Na de prompt en de pieptoon zegt u ⬙Tele-
foon koppelen⬙en volgt u de gesproken
prompts.
•Er wordt u gevraagd een pincode van vier
cijfers in te spreken, die u later nodig zult
hebben voor toegang tot uw mobiele tele-
foon. U kunt een willekeurige pincode van
vier cijfers invoeren. U hoeft deze pincode
niet te onthouden na de aanvankelijke kop-
peling.
•Om identificatie mogelijk te maken, wordt u
gevraagd op de Uconnect™ Phone een
naam voor uw mobiele telefoon in te voeren.
Voer voor elke gekoppelde mobiele telefoon
een unieke telefoonnaam in.
•Vervolgens wordt u gevraagd uw mobiele
telefoon een prioriteitscijfer tussen 1 en 7 te
geven, waarbij 1 de hoogste prioriteit verte-
genwoordigt. U kunt maximaal zeven mo-
biele telefoons aan de Uconnect™ Phone
koppelen. Er kan echter slechts één aange-
sloten mobiele telefoon tegelijk worden ge-
bruikt met het Uconnect™-systeem. Het pri-
oriteitssysteem laat de Uconnect™ Phone
weten welke mobiele telefoon moet worden
83

gebruikt als er meerdere mobiele telefoons
in het voertuig aanwezig zijn. Als er bijvoor-
beeld twee telefoons, één met prioriteit 3 en
één met prioriteit 5, in de auto aanwezig zijn,
gebruikt de Uconnect™ Phone de mobiele
telefoon met prioriteit 3 om te bellen. U kunt
op elk gewenst ogenblik een mobiele tele-
foon met een lagere prioriteit gebruiken
(raadpleeg ⬙Geavanceerde telefoonverbin-
dingen⬙).
Kiezen door het nummer te zeggen
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Kiezen⬙.
•Het systeem geeft u een prompt om het
gewenste nummer in te spreken.
•U kunt bijvoorbeeld zeggen: ⬙012 34 56 78⬙.
•De Uconnect™ Phone zal het telefoonnum-
mer bevestigen en vervolgens het nummer
kiezen. Het nummer verschijnt bij bepaalde
radio’s in het venster.
Bellen door een naam te zeggen
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Bellen⬙.
•U krijgt een prompt om de naam van de
gewenste persoon in te spreken.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u de naam van de
persoon die u wilt bellen. U kunt bijvoorbeeld
⬙Jan Jansen⬙zeggen, waarbij Jan Jansen
een eerder opgeslagen naam is in het
UConnect™ Phonebook of in het gedown-
loade telefoonboek. Raadpleeg ⬙Namen toe-
voegen aan uw UConnect™ Phonebook⬙om
te leren hoe u een naam opslaat in het
telefoonboek.
•De Uconnect™ Phone bevestigt de naam en
kiest vervolgens het bijbehorende telefoon-
nummer, dat bij sommige radio’s mogelijk
ook op het display wordt weergegeven.
Namen toevoegen aan uw Uconnect™
Phonebook
OPMERKING:
Het is niet raadzaam namen aan het
Uconnect™ Phonebook toe te voegen terwijl
de auto rijdt.
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Telefoonboek
nieuwe invoer⬙.
•Na de prompt zegt u de naam van de nieuwe
invoer. Het is raadzaam lange, niet-afgekorte
namen te gebruiken, omdat hierdoor de
spraakherkenning wordt vergemakkelijkt.
Zeg bijvoorbeeld ⬙Robert Smit⬙of ⬙Robert⬙in
plaats van ⬙Rob⬙.
•Na de prompt voert u de aanduiding van het
nummer in (bijvoorbeeld ⬙Thuis⬙,⬙Werk⬙,
⬙GSM⬙of ⬙Overig⬙). Op die manier kunt u
meerdere nummers voor elke persoon in het
telefoonboek opslaan, indien gewenst.
•Na de prompt spreekt u het telefoonnummer
in dat u aan het telefoonboek wilt toevoegen
.
Nadat u een naam of nummer aan het telefoon-
boek heeft toegevoegd, heeft u de mogelijk-
heid om hier nog meer telefoonnummers aan
toe te voegen of naar het hoofdmenu terug te
keren.
84

De Uconnect™ Phone biedt u de mogelijkheid
maximaal 32 namen aan het telefoonboek toe
te voegen, waarbij aan iedere naam maximaal
vier telefoonnummers en aanduidingen kunnen
worden gekoppeld. Elke taal bevat een apart
telefoonboek met 32 namen dat alleen in die
taal toegankelijk is. Bovendien downloadt de
Uconnect™ Phone automatisch het telefoon-
boek van uw mobiele telefoon, indien dit aan-
wezig is en de mobiele telefoon deze functie
ondersteunt.
Telefoonboek downloaden – telefoonboek
van mobiele telefoon automatisch
overbrengen
De Uconnect™ Phone downloadt automatisch
de namen (in tekstvorm) en telefoonnummers
uit het telefoonboek van uw mobiele telefoon,
indien deze aanwezig zijn en de mobiele tele-
foon deze functie ondersteunt. Deze functie is
mogelijk met bepaalde mobiele telefoons met
Bluetooth姞, die PBAP (Phone Book Access
Profile) ondersteunen. Raadpleeg de
Uconnect™-website voor een overzicht van de
compatibele telefoons.
•Als u een naam uit het gedownloade tele-
foonboek (of uit het UConnect™ Phonebook)
wilt bellen, volgt u de procedure in het ge-
deelte ⬙Bellen door een naam te zeggen⬙.
•Indien ondersteund, wordt het automatisch
downloaden en bijwerken gestart zodra de
draadloze Bluetooth姞-koppeling tussen de
mobiele telefoon en de Uconnect™ Phone
tot stand is gebracht. Bijvoorbeeld direct
nadat u de auto hebt gestart.
•Elke keer wanneer een telefoon wordt ver-
bonden met de Uconnect™ Phone, worden
er maximaal 1000 items per telefoon ge-
download en bijgewerkt.
•Afhankelijk van het maximum aantal ge-
downloade gegevens, kan er een korte ver-
traging optreden voordat de laatste gedown-
loade namen kunnen worden gebruikt. Tot
dat moment is het eerder gedownloade tele-
foonboek, indien aanwezig, beschikbaar
voor gebruik.
•Alleen het telefoonboek van de momenteel
aangesloten mobiele telefoon is toeganke-
lijk.
•Alleen het telefoonboek van de mobiele te-
lefoon wordt gedownload. Het telefoonboek
op de SIM-kaart maakt geen deel uit van het
telefoonboek van de mobiele telefoon.
•Dit gedownloade telefoonboek kan niet wor-
den gewijzigd of verwijderd op de
Uconnect™ Phone. Dit telefoonboek kan uit-
sluitend worden gewijzigd op de mobiele
telefoon. De eerstvolgende keer dat de mo-
biele telefoon wordt aangesloten, worden de
wijzigingen overgebracht en de gegevens
op de Uconnect™ Phone bijgewerkt.
Uconnect™ Phonebook gegevens wijzigen
Het is raadzaam de namen in het telefoonboek
te bewerken als het voertuig niet in beweging
is.
De automatisch gedownloade telefoonboekge-
gevens kunnen niet worden verwijderd of ge-
wijzigd.
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Telefoonboek bewer-
ken⬙.
•Vervolgens wordt u gevraagd om de naam in
het telefoonboek dat u wilt bewerken.
85

•Vervolgens kiest u de aanduiding (Thuis,
Werk, GSM of Overig) van het nummer dat u
wilt bewerken.
•Na de prompt spreekt u het nieuwe telefoon-
nummer in voor de te bewerken naam of het
te bewerken nummer.
Nadat u klaar bent met de bewerking van een
naam en/of nummer in het telefoonboek, heeft
u de mogelijkheid om een andere naam en/of
nummer in het telefoonboek te veranderen, het
zojuist bewerkte nummer of terug te keren naar
het hoofdmenu.
⬙Telefoonboek bewerken⬙kan worden gebruikt
om een telefoonnummer aan een reeds be-
staande naam in het telefoonboek toe te voe-
gen. Aan de naam Jan Jansen kan bijvoor-
beeld een mobiel en een thuisnummer zijn
toegewezen, maar met de functie ⬙Telefoon-
boek bewerken⬙kunt u later ook het werknum-
mer van Jan Jansen toevoegen.
OPMERKING:
Het is raadzaam het telefoonboek te bewer-
ken als het voertuig niet in beweging is.
Uconnect™ Phonebook gegevens wissen
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Telefoonboek wis-
sen⬙.
•Als u bij het menu Telefoonboek wissen
komt, wordt u gevraagd om de naam die u
wenst te verwijderen. U kunt ofwel de naam
uit het telefoonboek die u wilt verwijderen
zeggen of u kunt zeggen ⬙Namen weerge-
ven⬙voor een opgave van de namen in het
telefoonboek waaruit u dan kunt kiezen. Als
u een naam in de lijst wilt selecteren, drukt u
op de toets terwijl de Uconnect™
Phone de gewenste naam weergeeft en zegt
u⬙Verwijderen⬙.
•Nadat u de naam hebt ingevoerd, vraagt de
Uconnect™ Phone welke aanduiding u wilt
verwijderen: Thuis, Werk, Mobiel, Overig of
alle. Zeg de aanduiding die u wenst te
verwijderen.
•Merk op dat alleen de naam en/of het num-
mer in het telefoonboek van de huidige taal
wordt verwijderd.
•De automatisch gedownloade telefoonboek-
gegevens kunnen niet worden verwijderd of
gewijzigd.
ⴖAlleⴖgegevens uit het UConnect™
Phonebook wissen
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Telefoonboek alles
wissen⬙.
•De Uconnect™ Phone vraagt u te bevesti-
gen dat u alle namen en nummers uit het
telefoonboek wilt verwijderen.
•Na die bevestiging worden alle namen en
nummers uit het telefoonboek verwijderd.
•Merk op dat alleen de namen en nummers
uit het telefoonboek in de werkzame taal
worden verwijderd.
•De automatisch gedownloade telefoonboek-
gegevens kunnen niet worden verwijderd of
gewijzigd.
Alle namen in het Uconnect™ Phonebook
weergeven
•Druk op de toets om te beginnen.
86

•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Telefoonboek namen
weergeven⬙.
•De Uconnect™ Phone geeft alle namen in
het telefoonboek weer, inclusief de gedown-
loade telefoonboekgegevens, indien aanwe-
zig.
•Als u een van de namen in de lijst wilt bellen,
drukt u op de toets terwijl de ge-
wenste naam wordt vermeld en zegt u ⬙Bel-
len⬙.
OPMERKING:
U kunt op dit moment ook de functies ⴖBe-
werkenⴖof ⴖVerwijderenⴖactiveren.
•De Uconnect™ Phone vraagt u vervolgens
naar de aanduiding van het nummer dat u
wilt bellen.
•Het geselecteerde nummer wordt gekozen.
Functies telefoongesprekken
De volgende functies zijn toegankelijk via de
Uconnect™ Phone, indien deze functies wor-
den ondersteund door uw mobiele telefoon. Als
via uw mobiele telefoon bijvoorbeeld conferen-
tiegesprekken mogelijk zijn, is deze functie ook
toegankelijk via de Uconnect™ Phone. Neem
contact op met uw mobielePhoneaanbieder
voor informatie over de beschikbare functies
op uw telefoon.
Een inkomend gesprek beantwoorden of
weigeren als momenteel geen gesprek aan
de gang is
Wanneer u op uw mobiele telefoon wordt ge-
beld, onderbreekt de Uconnect™ Phone het
audiosysteem van de auto, indien dit is inge-
schakeld, en vraagt u of u de oproep wilt
beantwoorden. Druk op de toets om het
gesprek te beantwoorden. Om het gesprek te
weigeren houdt u de toets ingedrukt tot u
een pieptoon hoort die aangeeft dat het inko-
mende gesprek is geweigerd.
Een inkomend gesprek beantwoorden of
weigeren als momenteel een gesprek aan
de gang is
Als er een nieuwe oproep binnenkomt terwijl u
in gesprek bent, hoort u dezelfde netwerktonen
voor een wisselgesprek als op uw mobiele
telefoon. Druk op de toets om het huidige
gesprek in de wacht te zetten en de inkomende
oproep te beantwoorden.
OPMERKING:
De huidige mobiele telefoons die compatibel
zijn met de Uconnect™ Phone, bieden niet
de mogelijkheid een inkomend gesprek te
weigeren terwijl een ander gesprek wordt
gevoerd. Daarom kan de gebruiker óf het
inkomende gesprek beantwoorden óf nege-
ren.
Een tweede telefoontje plegen terwijl het
huidige gesprek aan de gang is
Als u wilt bellen terwijl u al een ander gesprek
voert, drukt u op de toets en zegt u
⬙Kiezen⬙of ⬙Bellen⬙, gevolgd door het telefoon-
nummer dat u wilt bellen of de naam uit het
telefoonboek. Het eerste gesprek wordt in de
wacht gezet terwijl het tweede gesprek aan de
gang is. Raadpleeg ⬙Heen en weer schakelen
tussen gesprekken⬙voor informatie over het
teruggaan naar het eerste gesprek. Raadpleeg
⬙Vergadergesprek⬙voor informatie over het
combineren van twee gesprekken.
Een gesprek in/uit de wacht zetten
Om een gesprek in de wacht te zetten drukt u
op de toets tot u één enkele pieptoon
hoort. Dit geeft aan dat het gesprek in de wacht
87

is gezet. Om het gesprek uit de wacht te zetten
houdt u de toets ingedrukt tot u één enkele
pieptoon hoort.
Tussen gesprekken heen en weer
schakelen
Als er twee gesprekken gaande zijn (één actief
en de andere in de wacht), houdt u de
toets ingedrukt tot u één enkele pieptoon hoort
waarmee aangegeven wordt dat de status van
de twee gesprekken (één actief en de andere
in de wacht) is verwisseld. Er kan maar één
gesprek in de wacht gezet worden.
Vergadergesprek
Als er twee gesprekken gaande zijn (één actief
en de andere in de wacht) houdt u de toets
ingedrukt tot u twee pieptonen hoort waarmee
wordt aangegeven dat de twee gesprekken
samengevoegd zijn tot één vergadergesprek.
Driewegsgesprekken
Als u een driewegsgesprek wilt starten, drukt u
tijdens een gesprek op de toets en belt
u het tweede nummer, zoals wordt beschreven
in ⬙Een tweede telefoontje plegen terwijl het
huidige gesprek aan de gang is⬙. Nadat het
tweede gesprek tot stand is gekomen, houdt u
de toets ingedrukt totdat u twee pieptonen
hoort, die aanduiden dat de twee gesprekken
zijn samengebracht in één vergadergesprek.
Gesprek beëindigen
Om een actief gesprek te beëindigen, drukt u
kort op de toets. Alleen het actieve ge-
sprek (de actieve gesprekken) wordt beëin-
digd en als er een gesprek in de wacht is gezet
wordt dit het nieuwe actieve gesprek. Als het
actieve gesprek door de andere beller wordt
beëindigd, wordt het gesprek in de wacht
mogelijk niet automatisch actief. Dit hangt af
van de mobiele telefoon. Om het gesprek uit de
wacht te zetten houdt u de toets ingedrukt
tot u één enkele pieptoon hoort.
Opnieuw kiezen
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Opnieuw kiezen⬙.
•De Uconnect™ Phone belt het laatst geko-
zen nummer op uw mobiele telefoon.
OPMERKING:
Het is mogelijk dat dit niet het laatste num-
mer is dat u via de Uconnect™ Phone hebt
gekozen.
Voortzetting telefoongesprek
De functie Voortzetting telefoongesprek maakt
het mogelijk een telefoongesprek via de
Uconnect™ Phone voort te zetten nadat de
contactschakelaar naar de stand OFF is ge-
draaid. De functie Voortzetting telefoongesprek
is in drie versies verkrijgbaar in het voertuig:
•Nadat de contactschakelaar naar de stand
OFF is gedraaid, kunt u het gesprek voort-
zetten via de Uconnect™ Phone totdat het
wordt beëindigd, of totdat de accu van de
auto dermate leeg is dat het gesprek moet
worden doorgeschakeld naar de mobiele
telefoon.
•Nadat de contactschakelaar naar de stand
OFF is gedraaid, kunt u een gesprek gedu-
rende een bepaalde tijd voortzetten via de
Uconnect™ Phone, waarna het gesprek au-
tomatisch wordt doorgeschakeld naar de
mobiele telefoon.
88

•Een actief gesprek wordt automatisch over-
gezet naar de mobiele telefoon nadat de
contactsleutel in de stand OFF is gezet.
Functies van de Uconnect™ Phone
Taalkeuze
Taal van de Uconnect™ Phone wijzigen:
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daarop vol-
gende pieptoon spreekt u de naam in van de
taal die u wilt gebruiken (Engels, Neder-
lands, Frans, Duits, Italiaans of Spaans, in-
dien aanwezig).
•Blijf de prompts van het systeem volgen om
de taalkeuze te voltooien.
Nadat u een taal heeft geselecteerd, worden
alle prompts en gesproken opdrachten in die
taal uitgevoerd.
OPMERKING:
Nadat u de taal van de Uconnect™ Phone
hebt gewijzigd, is alleen het telefoonboek
met 32 namen beschikbaar dat bij de nieuwe
taal hoort. De gekoppelde telefoonnaam is
niet specifiek voor de taal en kan voor alle
talen worden gebruikt.
Raadpleeg ⬙Vertaling opdrachten⬙’ aan het
einde van dit hoofdstuk voor de vertaling van
opdrachten en andere opdrachten in de onder-
steunde talen.
Hulp in noodgevallen — indien aanwezig
Als u zich in een noodsituatie bevindt en de
mobiele telefoon is binnen handbereik:
•Pak de telefoon en kies zelf het lokale num-
mer voor noodgevallen.
Als de telefoon niet binnen handbereik is, maar
de Uconnect™ Phone wel is ingeschakeld,
kunt u het nummer voor noodgevallen als volgt
bellen:
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed’’ en de daarop vol-
gende pieptoon zegt u ’’Noodgeval’’. Vervol-
gens zal de Uconnect™ Phone aan de ge-
koppelde mobiele telefoon de opdracht
geven het alarmnummer te bellen.
OPMERKING:
•Het standaardnummer is 112. Het is mo-
gelijk dat het gekozen nummer niet van
toepassing is op de beschikbare mobiele
telefoonservice en de regio waar u zich
bevindt.
•Sommige systemen bieden de mogelijk-
heid het alarmnummer, indien onder-
steund, in te stellen. Druk hiertoe op de
toets en zeg ⴖInstellenⴖ, gevolgd door
ⴖNoodgevalⴖ.
•Wanneer u via de Uconnect™ Phone belt,
is de kans dat de oproep tot stand wordt
gebracht iets kleiner dan wanneer u recht-
streeks via de mobiele telefoon belt.
WAARSCHUWING!
Als u het Uconnect™ Phonesysteem wilt ge-
bruiken bij noodgevallen, moet uw mobiele
telefoon:
•zijn ingeschakeld;
•zijn gekoppeld aan het Uconnect™-
systeem;
•netwerkdekking hebben.
89

Sleephulp — indien aanwezig
Als u sleephulp nodig heeft:
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Sleephulp⬙.
OPMERKING:
Het nummer voor sleephulp moet vóór ge-
bruik worden ingesteld. Als u dit nummer
wilt instellen, drukt u op de toets , zegt u
ⴖInstellen, sleephulpⴖen volgt u de prompts.
Oproepen per pieper
Raadpleeg “Werken met automatische syste-
men” voor informatie over het oproepen via een
pieper. Het oproepen via een pieper werkt
correct, behalve bij piepers van sommige fir-
ma’s die iets te vroeg uitgaan om goed samen
te werken met de Uconnect™ Phone.
Voicemail bellen
Raadpleeg ⬙Werken met automatische syste-
men⬙voor informatie over het beluisteren van
uw voicemail.
Werken met automatische systemen
Deze methode wordt gebruikt in situaties
waarin normaal gesproken cijfers moeten wor-
den ingedrukt op het toetsenbord van de mo-
biele telefoon tijdens het navigeren door een
geautomatiseerd telefoonsysteem.
U kunt de Uconnect™ Phone gebruiken voor
toegang tot uw voicemail of een geautomati-
seerde service, zoals een oproepservice voor
piepers of een geautomatiseerde klantenser-
vice. Bij sommige diensten moet onmiddellijk
een respons worden gegeven. In een aantal
gevallen is het mogelijk dat deze respons niet
snel genoeg kan worden gegeven via de
Uconnect™ Phone.
Wanneer u via de Uconnect™ Phone een num-
mer belt waarvoor u normaal gesproken een
serie toetsen op uw mobiele telefoon moet
indrukken, kunt u de toets indrukken en
de serie inspreken die u wilt invoeren, gevolgd
door het woord ⬙Zenden⬙. Als u bijvoorbeeld uw
pincode en daarna een hekje (3746#)moet
invoeren, kunt u op de toets drukken en
vervolgens zeggen: “3 7 4 6 hekje zenden”. Het
inspreken van een nummer of een serie num-
mers, gevolgd door ⬙zenden⬙kan ook worden
gebruikt om door de menustructuur van een
geautomatiseerd klantencentrum te navigeren
of een nummer achter te laten op een pieper.
U kunt ook de opgeslagen namen en nummers
in het Uconnect™ Phonebook verzenden als
tonen, zodat u snel en gemakkelijk toegang
krijgt tot voicemail en piepers. Om deze functie
te gebruiken kiest u het nummer dat u wilt
bellen en drukt u vervolgens op de toets
en zegt ⬙Zenden⬙. Het systeem geeft u een
prompt voor de naam of het nummer en u zegt
de naam uit het telefoonboek die u wilt zenden.
De Uconnect™ Phone zal vervolgens het tele-
foonnummer dat aan deze naam is gekoppeld,
via de telefoon verzenden als tonen.
OPMERKING:
•Het is mogelijk dat u wegens de netwerk-
configuratie van de mobiele telefoon niet
alle tonen kunt horen, dit is echter nor-
maal.
•Sommige leveranciers van pieper- en
voicemaildiensten hebben een uitscha-
keltijd die te kort is waardoor deze functie
niet bruikbaar is.
Onderbreken – Prompt overschrijven
De toets ⬙Spraakherkenning⬙kan worden ge-
bruikt als u een deel van een prompt wilt
overslaan en de gesproken opdracht onmid-
90

dellijk wilt geven. Als bijvoorbeeld de prompt
⬙Wilt u een telefoon koppelen, annuleѧ,⬙klinkt,
kunt u de toets indrukken en zeggen
⬙Een telefoon koppelen⬙om die optie te selec-
teren zonder dat u naar de rest van de prompt
hoeft te luisteren.
Bevestigingsprompts aan-/uitzetten
Als u de bevestigingsprompts uitschakelt, be-
vestigt het systeem uw keuzen niet meer (de
Uconnect™ Phone zal bijvoorbeeld het tele-
foonnummer niet herhalen voordat u een op-
roep activeert).
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u:
− “Aanzetten bevestigingsprompts instel-
len”
− “Uitzetten bevestigingsprompts instellen”
Indicatielampjes status telefoon en netwerk
De Uconnect™ Phone meldt de status van uw
telefoon en netwerk wanneer u probeert een
oproep tot stand te brengen via Uconnect™,
indien uw mobiele telefoon, de radio en/of een
display van hoge kwaliteit, zoals het instrumen-
tenpaneel, deze functie ondersteunen. De sta-
tus wordt aangeduid voor de signaalsterkte van
het netwerk, de status van de telefoonaccu,
etc.
Kiezen via de toetsen van de mobiele
telefoon
U kunt via uw mobiele telefoon een nummer
kiezen en tegelijkertijd de Uconnect™ Phone
gebruiken (wanneer u de toetsen van de mo-
biele telefoon gebruikt, moet u echter behoed-
zaam te werk gaan en zorgen dat u de veilig-
heid niet in gevaar brengt). Als u een nummer
kiest via de gekoppelde Bluetooth姞mobiele
telefoon, wordt het geluid hoorbaar via het
audiosysteem van uw auto. De Uconnect™
Phone werkt op dezelfde wijze als wanneer u
het nummer kiest via een gesproken opdracht.
OPMERKING:
Sommige merken mobiele telefoons verzen-
den de kiestoon niet naar de Uconnect™
Phone om te worden afgespeeld via het
audiosysteem. In dat geval zult u de kies-
toon dus niet horen. In dit geval heeft de
gebruiker ook als het nummer goed ge-
draaid is, wellicht het gevoel dat het gesprek
niet tot stand is gebracht ook al wordt er op
dat moment gebeld. Zodra het gesprek
wordt beantwoord, hoort u de audio.
Mute/Un-Mute (geluid af/geluid aan)
Wanneer u het geluid van de Uconnect™
Phone uitschakelt, kunt u nog steeds horen wat
uw gesprekspartner zegt, maar deze kan u niet
horen. Geluid van de Uconnect™ Phone uit-
schakelen:
•Druk op de knop .
•Na de pieptoon zegt u ⬙Geluid af.⬙
Geluid van de Uconnect™ Phone weer inscha-
kelen:
•Druk op de knop .
•Na de pieptoon zegt u ⬙Geluid aan.⬙
Geavanceerde telefoonverbindingen
Telefoongesprek doorschakelen van en
naar een mobiele telefoon
Met de Uconnect™ Phone kunt u actieve ge-
sprekken doorschakelen van uw mobiele tele-
foon naar de Uconnect™ Phone, zonder het
gesprek te beëindigen. Als u een actief ge-
sprek wilt doorschakelen van de aan
91

Uconnect™ gekoppelde mobiele telefoon naar
de Uconnect™ telefoon of omgekeerd, drukt u
op de toets en zegt u ⬙Gesprek door-
schakelen⬙.
De verbinding tussen de Uconnect™
Phone en de mobiele telefoon tot stand
brengen of verbreken
Uw mobiele telefoon kan aan veel verschil-
lende toestellen worden gekoppeld, maar kan
met slechts één elektronisch toestel tegelijk
actief zijn ⬙verbonden⬙.
Als u de Bluetooth姞verbinding tussen uw mo-
biele telefoon en de UConnect™ Phone tot
stand wilt brengen of wilt verbreken, volg dan
de aanwijzingen in de handleiding van uw
mobiele telefoon.
Namen van gekoppelde mobiele telefoons
weergeven
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Telefoonkoppeling
instellen⬙.
•Na de prompt zegt u ⬙Telefoons weergeven⬙.
•De Uconnect™ Phone geeft vervolgens de
namen van alle gekoppelde mobiele tele-
foons weer, op volgorde van hoogste naar
laagste prioriteit. Als u een gekoppelde tele-
foon die wordt aangekondigd, wilt ⬙selecte-
ren⬙of ⬙verwijderen⬙, drukt u op de toets
en zegt u ⬙Selecteren⬙of ⬙Verwijderen⬙.
Lees ook de twee volgende hoofdstukken
voor informatie over een alternatieve manier
om een gekoppelde telefoon te ⬙selecteren⬙
of te ⬙verwijderen⬙.
Een andere mobiele telefoon selecteren
Met deze functie kunt u een andere aan de
Uconnect™ Phone gekoppelde telefoon selec-
teren en in gebruik nemen.
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Telefoon selecteren
instellen⬙en volgt u de prompts.
•U kunt ook op elk gewenst moment op de
toets drukken terwijl de lijst wordt
afgespeeld en vervolgens de telefoon kiezen
die u wilt selecteren.
•De geselecteerde telefoon wordt gebruikt
voor het volgende telefoongesprek. Als de
geselecteerde telefoon niet beschikbaar is,
zal de Uconnect™ Phone opnieuw gebruik-
maken van de telefoon met de hoogste pri-
oriteit die in de auto of binnen een afstand
van circa negen meter aanwezig is.
Aan Uconnect™ Phone gekoppelde
mobiele telefoons verwijderen
•Druk op de toets om te beginnen.
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Telefoonkoppeling
instellen⬙.
•Bij de volgende prompt zegt u ⬙Verwijderen⬙
en volgt u de prompts.
•U kunt ook op elk gewenst moment op de
toets drukken terwijl de lijst wordt
afgespeeld en vervolgens de telefoon kiezen
die u wilt verwijderen.
92

Wat u moet weten over uw
Uconnect™ Phone
Handleiding Uconnect™ Phone
Als u een korte beschrijving van de functies
van Uconnect™ Phone wilt horen, drukt u op de
toets en zegt u ⬙Uconnect™-handleiding⬙.
Stemtraining
Als u bij het herkennen van uw gesproken
opdrachten of telefoonnummers door de
Uconnect™ Phone problemen ondervindt, kunt
u de functie Stemtraining van de Uconnect™
Phone gebruiken. Om bij deze training te ko-
men volgt u één van de volgende twee proce-
dures:
Wanneer u zich niet in de Uconnect™-modus
bevindt (maar bijvoorbeeld in de radiomodus)
•Houdt u de toets vijf seconden lang
ingedrukt tot de trainingsessie begint of
•Druk op de toets en spreek de vol-
gende opdracht in: “Stemtraining, systeem-
training of start stemtraining”.
U kunt drukken op de toets Uconnect™ Phone
om de fabrieksinstellingen te herstellen, of u
kunt de woorden en zinnen herhalen wanneer
de Uconnect™ Phone u daarom vraagt. U
bereikt de beste resultaten wanneer de stem-
training plaatsvindt terwijl de auto is gepar-
keerd, de motor loopt, alle ramen zijn gesloten
en de aanjager is uitgeschakeld.
Deze procedure kan herhaald worden met een
nieuwe gebruiker. Het systeem past zich alleen
aan aan de laatst getrainde stem.
Functies terugstellen
•Druk op de toets .
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Instellen⬙en vervol-
gens ⬙Terugstellen⬙.
Hiermee verwijdert u alle telefoonkoppelingen,
telefoonboekgegevens en overige instellingen
in alle talen. Het systeem zal u om bevestiging
vragen voordat de fabrieksinstellingen worden
hersteld.
Spraakherkenning
•Voor de beste prestatie stelt u de achteruit-
kijkspiegel zo in dat er ten minste 1 cm
afstand is tussen het dakpaneel (indien aan-
wezig) en de spiegel.
•Wacht altijd op de pieptoon voor u begint
spreken.
•Spreek gewoon zonder te pauzeren, net
alsof u een gesprek voert met iemand die
een meter of twee van u vandaan zit.
•Zorg ervoor dat u de enige bent die spreekt
tijdens de spraakherkenningstraining.
•De spraakherkenning werkt het best:
•als de aanjager op laag of in de midden-
stand staat afgesteld,
•bij lage tot matige snelheid van het voer-
tuig,
•bij weinig weglawaai,
•bij een gelijkmatig wegdek,
•met volledig dichte ramen,
•bij droge weersomstandigheden.
•Ofschoon het systeem ontworpen is voor
sprekers van Brits Engels, Nederlands,
Frans, Duits, Italiaans of Spaans is het mo-
gelijk dat het systeem niet altijd werkt.
93

•Tijdens het navigeren door een geautomati-
seerd systeem, zoals voicemail, of wanneer
u een pieper oproept, moet u erop letten dat
u aan het einde van de gesproken reeks het
woord ⬙Zenden⬙zegt.
•
Het is raadzaam namen in het telefoonboek op
te slaan als het voertuig niet in beweging is.
•Het is niet raadzaam om namen die het-
zelfde klinken op te slaan in het Uconnect™
Phonebook.
•De herkenning van de namen in het
Uconnect™ Phonebook (zowel gedown-
loade als in de telefoon opgeslagen namen)
verloopt het beste als de namen niet op
elkaar lijken.
•
Nummers moeten als losse cijfers worden in-
gesproken. “800” moet uitgesproken worden
als “acht-nul-nul”, niet als “achthonderd”.
•U kunt ⬙O⬙(de letter ⬙O⬙) zeggen in plaats
van ⬙0⬙(nul).
•Hoewel voor internationale gesprekken de
meeste cijfercombinaties worden onder-
steund, is het mogelijk dat sommige verkorte
nummercodes niet werken.
•In een open auto kan de geluidskwaliteit van
het systeem minder goed zijn als het dak
naar beneden is.
Geluidskwaliteit achterin
•De geluidskwaliteit is het beste:
•als de aanjager op laag of in de midden-
stand staat afgesteld,
•bij lage tot matige snelheid van het voer-
tuig,
•bij weinig weglawaai,
•bij een gelijkmatig wegdek,
•met volledig dichte ramen,
•bij droog weer en
•bij bediening vanuit de bestuurdersstoel.
•De geluidskwaliteit, zoals de helderheid,
echo en dynamiek, is in hoge mate afhanke-
lijk van de gebruikte telefoon en het netwerk,
en niet van de Uconnect™ Phone.
•Echo bij de ontvanger van het telefoongeluid
achterin kan soms worden beperkt door de
geluidsterkte in het voertuig te verminderen
•In een open auto kan de geluidskwaliteit van
het systeem minder goed zijn als het dak
naar beneden is.
Recente gesprekken
Als uw telefoon de functie “Telefoonboek auto-
matisch downloaden” ondersteunt, kan de
Uconnect™ Phone een lijst tonen van uw uit-
gaande, ontvangen en gemiste oproepen.
SMS
De Uconnect™ Phone kan nieuwe berichten
lezen of verzenden op uw telefoon.
Berichten lezen
Als u een nieuw tekstbericht ontvangt terwijl uw
telefoon is aangesloten op de Uconnect™
Phone, volgt er een melding om u te waarschu-
wen dat u een nieuw tekstbericht hebt ontvan-
gen. Ga als volgt te werk om het nieuwe bericht
te beluisteren:
•Druk op de knop .
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙SMS lezen⬙of ⬙Be-
richten lezen⬙.
•De Uconnect™ Phone speelt het volgende
tekstbericht voor u af.
94

Nadat u een bericht hebt gelezen, kunt u het
met de Uconnect™ Phone “Beantwoorden” of
“Doorsturen”.
Berichten verzenden:
U kunt berichten verzenden met de
Uconnect™ Phone. Ga als volgt te werk om een
nieuw bericht te verzenden:
•Druk op de knop .
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙SMS zenden⬙of
⬙Berichten zenden⬙.
•U kunt nu het te verzenden bericht inspre-
ken, of u kunt zeggen: ⬙Berichten weerge-
ven⬙. Er zijn 20 vooraf ingestelde berichten.
Als u een bericht wilt verzenden, drukt u op de
toets terwijl het bericht wordt weergege-
ven door het systeem en zegt u ⬙Verzenden⬙.
De Uconnect™ Phone vraagt u de naam of het
nummer te zeggen van de persoon waaraan u
het bericht wilt zenden.
Overzicht van de vooraf ingestelde berichten:
1. Ja
2. Nee
3. Waar ben je?
4. Ik heb meer routegegevens nodig.
5. LOL
6. Waarom
7. Ik hou van je
8. Bel me
9. Bel me straks
10. Bedankt
11. Tot over een kwartier
12. Ik ben onderweg
13. Ik kom later
14. Ben je al aangekomen?
15. Waar spreken we af?
16. Kan dit wachten?
17. Voorlopig tot ziens
18. Wanneer kunnen we elkaar ontmoeten
19. Zend me je telefoonnummer
20. Begin zonder mij
Waarschuwing voor inkomende
SMS-berichten in-/uitschakelen
Als u de waarschuwing voor inkomende SMS-
berichten uitschakelt, zal het systeem geen
melding afgeven wanneer een nieuw bericht
binnenkomt.
•Druk op de knop .
•Na de prompt ⬙Gereed⬙en de daaropvol-
gende pieptoon zegt u ⬙Instellen, waarschu-
wing inkomend bericht”. Vervolgens krijgt u
de mogelijkheid deze instelling te wijzigen.
Communicatieverbinding Bluetooth姞
De verbinding tussen mobiele telefoons en de
Uconnect™ Phone kan soms verloren gaan.
Als dit gebeurt, kunt u de verbinding gewoon-
lijk opnieuw tot stand brengen door de mobiele
telefoon uit en weer in te schakelen. Het is
raadzaam op uw mobiele telefoon de stand
Bluetooth姞AAN ingeschakeld te laten.
Inschakelen
Nadat u de contactsleutel van OFF naar ON of
ACC heeft geschakeld of na een verandering
van taal, moet u ten minste vijftien seconden
wachten voordat u het systeem kunt gebruiken.
95

96

97

98

Gesproken opdrachten
Hoofd Alternatief/
alternatieven
nul
een
twee
drie
vier
vijf
zes
zeven
acht
negen
sterretje (*) ster
plus (+)
hekje (#)
alle allemaal
sleephulp
bellen
annuleren
bevestigingsprompts bevestiging
doorgaan
verwijderen
kiezen
Gesproken opdrachten
Hoofd Alternatief/
alternatieven
downloaden
Nederlands Nederlands
bewerken
noodgeval
Engels
alles verwijderen alles wissen
Spaans
Frans
Duits Deutsch
help
home (thuisadres)
Italiaans Italiano
taal
namen weergeven
telefoons weergeven
hoofdmenu. terugkeren naar
hoofdmenu
mobiel
geluid af
geluid aan
nieuwe invoer
Gesproken opdrachten
Hoofd Alternatief/
alternatieven
nee
overige overige
een telefoon koppe-
len
telefoonkoppeling koppeling
telefoonboek telefoonboek
vorige
opnieuw kiezen
telefoon selecteren selecteren
zenden
instellen telefooninstellingen of
telefoon instellen
gesprek doorschake-
len
Uconnect™-
handleiding
probeer nogmaals
spraaktraining systeemtraining
werk
ja
99

SPRAAKHERKENNING — INDIEN
AANWEZIG
Bediening van het
spraakherkenningssysteem
Met dit spraakherkenningssys-
teem kunt u de AM- en FM-radio,
cd/dvd-speler en een dicteerap-
paraat bedienen.
OPMERKING:
Zorg dat u zo rustig en normaal mogelijk tegen
het Voice Interface Systeem spreekt. De mo-
gelijkheid voor het Voice Interface Systeem
om commando’s met de stem van de gebrui-
ker te herkennen kan negatief beïnvloed wor-
den als u snel spreekt of harder dan normaal.
WAARSCHUWING!
U mag een spraakherkenningssysteem alleen
gebruiken als de rijomstandigheden veilig zijn
en in overeenstemming met de lokale voor-
schriften. Alle aandacht moet gericht blijven
op de weg vooruit. Als u dit niet doet, kan een
botsing met ernstig of dodelijk letsel ontstaan.
Wanneer u op de spraakherkenningstoets
drukt, hoort u een pieptoon. De pieptoon
is het teken dat u een opdracht moet geven.
OPMERKING:
Indien u niet binnen een paar seconden een
opdracht uitspreekt, geeft het systeem u een
lijst met mogelijkheden.
Als u het systeem wilt onderbreken terwijl de
lijst met mogelijkheden wordt weergegeven,
drukt u op de spraakherkenningstoets ,
wacht u tot de pieptoon heeft geklonken en
spreekt u uw opdracht in.
Het drukken op de spraakherkenningstoets
terwijl het systeem spreekt, wordt ⬙inbre-
ken⬙genoemd. Het systeem wordt in dat geval
onderbroken en na de pieptoon kunt u op-
drachten toevoegen of wijzigen. Dit wordt erg
makkelijk als u eenmaal de opties begint te
leren.
OPMERKING:
U kunt op elk ogenblik de woorden ⴖannule-
renⴖ,ⴖhelpⴖ,ofⴖhoofdmenuⴖinspreken.
Deze opdrachten zijn universeel en kunnen
vanuit elk menu gebruikt worden. Alle andere
opdrachten kunnen gebruikt worden afhanke-
lijk van de actieve toepassing.
Bij het gebruiken van dit systeem moet u dui-
delijk en met een normaal volume spreken.
Het systeem zal uw opdrachten het best begrij-
pen als de ramen gesloten zijn en de fan van
de verwarming/airconditioning laag staat.
Als het systeem ergens een van uw opdrachten
niet begrijpt, wordt u gevraagd dit te herhalen.
Als u het eerste beschikbare menu wilt horen,
drukt u op de spraakherkenningstoets
en zegt u ⬙Help⬙of ⬙Hoofdmenu⬙.
100

Commando’s
Het spraakherkenningssysteem begrijpt twee
typen commando’s. De algemene comman-
do’s zijn altijd beschikbaar. Plaatselijke com-
mando’s zijn beschikbaar als de ondersteunde
radiomodus actief is.
Het volume veranderen
1. Start een dialoog door op de spraakherken-
ningstoets te drukken.
2. Spreek een commando in (bijvoorbeeld
⬙help⬙).
3. Gebruik de draaiknop ON/OFF VOLUME om
het volume in te stellen op een comfortabel
niveau terwijl het spraakherkenningssysteem
spreekt. Let op: het volume voor spraakherken-
ning wordt anders ingesteld dan voor het au-
diosysteem.
Hoofdmenu
Start een dialoog door op de spraakherken-
ningstoets te drukken. Als u naar het
hoofdmenu wilt gaan, zegt u ⬙hoofdmenu⬙.
In deze modus kunt u de volgende comman-
do’s inspreken:
•⬙Radio⬙, als u wilt overschakelen naar de
radiomodus
•⬙Disc⬙, als u wilt overschakelen naar de
disc-modus
•⬙Memo⬙, als u wilt overschakelen naar de
memorecorder-modus
•⬙Setup⬙(instellingen), als u wilt overschake-
len naar het instellingenmenu van het sys-
teem
AM-radio (of Langegolf- of Middengolf-
radio, indien aanwezig)
Als u wilt overschakelen naar AM-ontvangst,
zegt u ⬙AM⬙of ⬙radio AM⬙. In deze modus kunt
u de volgende commando’s inspreken:
•⬙Frequency #⬙(frequentie), als u de frequen-
tie wilt wijzigen
•⬙Next station⬙(volgende zender), als u de
volgende zender wilt kiezen
•⬙Previous station⬙(vorige zender), als u de
vorige zender wilt kiezen
•⬙Menu radio⬙(radiomenu), als u naar het
radiomenu wilt overschakelen
•⬙Main menu⬙(hoofdmenu), als u naar het
hoofdmenu wilt overschakelen
Radio FM
Als u wilt overschakelen naar FM-ontvangst,
zegt u ⬙FM⬙of ⬙radio FM⬙. In deze modus kunt
u de volgende commando’s inspreken:
•⬙Frequency #⬙(frequentie), als u de frequen-
tie wilt wijzigen
•⬙Next station⬙(volgende zender), als u de
volgende zender wilt kiezen
•⬙Previous station⬙(vorige zender), als u de
vorige zender wilt kiezen
•⬙Menu radio⬙(radiomenu), als u naar het
radiomenu wilt overschakelen
•⬙Main menu⬙(hoofdmenu), als u naar het
hoofdmenu wilt overschakelen
101

Disc
Als u wilt overschakelen naar de disc-modus,
zegt u ⬙disc⬙. In deze modus kunt u de vol-
gende commando’s inspreken:
•⬙Track⬙[#] (nummer), als u een ander num-
mer wilt kiezen
•⬙Next track⬙(volgende nummer), als u het
volgende nummer wilt afspelen
•⬙Previous track⬙(vorige nummer), als u het
vorige nummer wilt afspelen
•⬙Main menu⬙(hoofdmenu), als u naar het
hoofdmenu wilt overschakelen
Memo
Als u wilt overschakelen naar de voicerecorder-
modus, zegt u ⬙memo⬙. In deze modus kunt u
de volgende commando’s inspreken:
•⬙New memo⬙(nieuwe memo opnemen) —
Tijdens het opnemen kunt u op de spraak-
herkenningstoets drukken om de op-
name te stoppen. Ga verder door een van de
volgende opdrachten in te spreken:
−⬙Save⬙(opslaan), als u de memo wilt
opslaan
−⬙Continue⬙(voortzetten), als u de opname
wilt voortzetten
−⬙Delete⬙(wissen), als u de opname wilt
wissen
•⬙Play Memos⬙(memo’s afspelen) — Tijdens
het afspelen kunt u op de spraakherken-
ningstoets drukken om het afspelen
van memo’s te stoppen. Ga verder door een
van de volgende opdrachten in te spreken:
−⬙Repeat⬙(herhalen), als u een memo wilt
herhalen
−⬙Next⬙(volgende), als u de volgende
memo wilt afspelen
−⬙Previous⬙(vorige), als u de vorige memo
wilt afspelen
−⬙Delete⬙(wissen), als u een memo wilt
wissen
•⬙Delete all⬙(alles wissen), als u alle memo’s
wilt wissen
Instelling systeem
Als u wilt overschakelen naar het instellingen-
menu van het systeem, kunt u het volgende
inspreken:
•“Overschakelen naar instellingenmenu van
systeem”
•“Hoofdmenu systeeminstellingen”
•“Overschakelen naar instellingenmenu van
systeem”
•“Overschakelen naar instellingen”
•“Instellingen hoofdmenu” of
•“Overschakelen naar instellingen”
In deze modus kunt u de volgende comman-
do’s inspreken:
•⬙Language English⬙(taal Engels)
•⬙Language French⬙(taal Frans)
•⬙Language Spanish⬙(taal Spaans)
•⬙Language Dutch⬙(taal Nederlands)
•“Language Deutsch” (taal Duits)
•⬙Language Italian⬙(taal Italiaans)
•⬙Tutorial⬙(handleiding)
•⬙Voice Training⬙(stemtraining)
102

OPMERKING:
Denk eraan dat u eerst op de spraakherken-
ningstoets moet drukken en op de
pieptoon moet wachten voordat u kunt ⴖin-
brekenⴖdoor opdrachten in te spreken.
Stemtraining
Als het herkennen van uw gesproken opdrachten
of telefoonnummers door de Uconnect™ Phone
op problemen stuit, kunt u de functie Stemtrai-
ning van de Uconnect™ Phone gebruiken.
1. Druk op de spraakherkenningstoets
en zeg ⬙System setup⬙(systeeminstellingen).
Nadat het instellingenmenu van het systeem is
geopend, zegt u ⬙Voice Training⬙(stemtrai-
ning). Hiermee kunt u het systeem laten wen-
nen aan uw stem, zodat het herkennen beter
zal verlopen.
2.
Herhaal de woorden en zinnen als de
Uconnect™ Phone daarom vraagt. Voor de beste
resultaten dient de Spraaktrainingsessie te wor-
den verricht als het voertuig geparkeerd staat
met de motor aan, alle ramen dicht en met de
aanjager uit. Deze procedure kan herhaald wor-
den met een nieuwe gebruiker. Het systeem past
zich alleen aan aan de laatst getrainde stem.
STOELEN
De stoelen vormen een belangrijk onderdeel
van het veiligheidssysteem voor inzittenden
(ORS) van deze auto.
WAARSCHUWING!
•Het is gevaarlijk om tijdens het rijden per-
sonen te vervoeren in de bagageruimte,
zowel binnen als buiten de auto. Bij een
aanrijding lopen personen in de bagage-
ruimte een groter risico om ernstig of zelfs
dodelijk gewond te raken.
•Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen en
autogordels. Bij een aanrijding lopen per-
sonen in de bagageruimte een groter risico
om ernstig of zelfs dodelijk gewond te
raken.
•Zorg dat iedereen in uw auto een stoel
heeft en de autogordel op de juiste wijze
heeft omgedaan.
Elektrische stoelverstelling — indien
aanwezig
Sommige modellen zijn uitgevoerd met een
elektrisch verstelbare bestuurders- en passa-
giersstoel met acht verstelmogelijkheden. De
schakelaars voor elektrische stoelverstelling
zitten aan portierzijde van de stoel. Er zijn twee
schakelaars beschikbaar voor het verstellen
van de zitting en de rugleuning.
Schakelaars stoelverstelling
1 — Schakelaar voor de rugleuning
2 — Schakelaar voor de zitting
103

Elektrisch verstelbare
passagiersstoel
Sommige modellen zijn uitgevoerd met een
elektrisch verstelbare passagiersstoel met zes
verstelmogelijkheden. De schakelaar voor de
stoelverstelling bevindt zich aan de buitenzijde
van de stoel. Deze schakelaar wordt gebruikt
om de verplaatsing van de zitting en de rug-
leuning te regelen.
De stoel naar voren of naar achteren
verstellen
De stoel kan zowel naar voren als naar achte-
ren worden versteld. Druk de stoelschakelaar
naar voren of naar achteren om de stoel te
verstellen in de richting van de schakelaar. Laat
de schakelaar los wanneer u de gewenste
positie hebt bereikt.
De stoel omhoog of omlaag verstellen
De stoelhoogte kan omhoog of omlaag worden
versteld. Trek de stoelschakelaar omhoog of
druk deze omlaag om de stoel te verstellen in
de richting van de schakelaar. Laat de schake-
laar los wanneer u de gewenste positie hebt
bereikt.
De stoel omhoog of omlaag kantelen
De hoek van de zitting kan omhoog of omlaag
worden versteld. Trek de voorzijde van de
stoelschakelaar omhoog of druk deze omlaag
om het voorste gedeelte van de zitting te
verstellen in de richting van de schakelaar. Laat
de schakelaar los wanneer u de gewenste
positie hebt bereikt.
WAARSCHUWING!
•Het verstellen van een stoel tijdens het
rijden kan gevaarlijk zijn. Het verstellen van
een stoel tijdens het rijden kan ertoe leiden
dat u de macht over het stuur verliest en
een botsing met ernstig of dodelijk letsel
veroorzaakt.
•Het verstellen van de stoelen moet plaats-
vinden voordat de veiligheidsgordels zijn
vastgegespt en terwijl de auto is gepar-
keerd. Een slecht afgestelde veiligheids-
gordel kan ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
•Rij nooit met de rugleuning zo schuin inge-
steld dat de schoudergordel niet meer te-
gen uw borstkas rust. Tijdens een botsing
bestaat het gevaar dat u onder de veilig-
heidsgordel door schuift, waardoor ernstig
of dodelijk letsel kan ontstaan.
LET OP!
Plaats geen voorwerpen onder een elektrisch
verstelbare stoel en zorg dat deze altijd vrij kan
bewegen. Anders kan de stoelbediening wor-
den beschadigd. De stoel kan niet vrij bewegen
als deze wordt gehinderd door obstakels.
105
1. Schakel het contact in.
2. Druk de toetsen OMHOOG of OMLAAG
totdat het menu Setup (Instellingen) (Door de
klant te programmeren functies) bereikt is. Druk
dan SELECT.
3. Druk de toets OMLAAG totdat de melding
“Compass Variance” (Kompasafwijking) in het
EVIC weergegeven wordt en druk dan op SE-
LECT. Het laatst gebruikte zonenummer ver-
schijnt in het EVIC.
4. Druk kort op de toets SELECT totdat de
juiste afwijkingszone volgens de kaart is gese-
lecteerd.
5. Druk kort op de toets BACK om af te sluiten.
Handmatige kompasijking
Als het kompas onjuiste waarden weergeeft,
maar het CAL-indicatielampje niet op het EVIC-
display verschijnt, zet u het kompas als volgt
handmatig in de kalibratiemodus:
OPMERKING:
Voor de nauwkeurige werking van het kom-
pas moet de kompasafwijking worden afge-
steld voordat het kompas handmatig wordt
geijkt. De kompasafwijking moet aan de
hand van de zonekaart worden ingesteld
voor de zone waarin de auto wordt gebruikt.
Raadpleeg voor meer informatie “Kompas-
afwijking.”
1. Schakel het contact in.
2. Druk de toetsen OMHOOG of OMLAAG
totdat het menu Setup (Instellingen) (Door de
klant te programmeren functies) bereikt is. Druk
dan SELECT.
3. Druk op de toets OMLAAG totdat ⬙Calibrate
Compass⬙(Kompas ijken) wordt weergegeven
op het EVIC.
4. Druk kort op de knop SELECT om het ijken
te starten. Het ⬙CAL⬙-indicatielampje verschijnt
op het EVIC.
5. Draai één of meer keren een rondje van 360°
(op een plaats zonder grote metalen voorwer-
pen) tot het ⬙CAL⬙-indicatielampje uit gaat. Het
kompas werkt nu normaal.
Door de klant te programmeren
functies (Systeeminstellingen)
Via Personal Settings (Persoonlijke Instellingen)
kunt u functies instellen en weer oproepen
wanneer de transmissie in PARK is geschakeld.
Wanneer de transmissie niet in PARK staat of
het voertuig begint te rijden, verschijnt de waar-
schuwing SETUP NOT AVAILABLE (PER-
SOONLIJKE INSTELLING NIET BESCHIK-
BAAR). Deze melding wordt binnen drie
seconden gevolgd door VEHICLE NOT IN
PARK (VOERTUIG NIET IN PARKEERSTAND).
Druk kort op de toets OMHOOG of OMLAAG
totdat Setup (Instellingen) verschijnt in het
EVIC.
Gebruik de toets OMHOOG of OMLAAG om
een van de volgende opties weer te geven.
Taalkeuze
In dit scherm kunt u kiezen uit vijf talen voor de
schermweergave, met inbegrip van de trip-
functies en het navigatiesysteem (indien aan-
wezig). Gebruik in dit scherm de toetsen OM-
HOOG of OMLAAG om door de beschikbare
talen te bladeren. Druk de toets SELECT om
een keuze te maken uit: English, Spanish (Es-
pañol), French (Français), Italian (Italiano), Ger-
man (Deutsch) en Dutch (Nederlands). Alle
verdere informatie wordt getoond in de taal van
uw keuze.
199
Navigatie –Bocht na bocht
Wanneer u deze functie gekozen heeft, zal het
navigatiesysteem u, door middel van gespro-
ken aanwijzingen, kilometer na kilometer en
bocht na bocht langs de gekozen route bege-
leiden totdat u de eindbestemming bereikt
heeft. Om uw keuze te maken drukt u herhaal-
delijk kort op de toets SELECT, totdat een vinkje
naast de functie verschijnt, waarmee aangege-
ven wordt dat het systeem geactiveerd is, of
totdat het vinkje verdwijnt waarmee wordt aan-
gegeven dat het systeem is uitgeschakeld.
Anti-ongevalsysteem Forward Collision
Warning — Indien aanwezig
Het FCW anti-ongevalsysteem kan ingesteld
worden op: veraf, dichtbij of uit. De stan-
daardinstelling van het FCW-systeem is: veraf.
Dit houdt in dat het systeem u waarschuwt voor
een mogelijke aanrijding met een voertuig voor
u, terwijl u nog verder van dit voertuig verwij-
derd bent. Dit geeft u de langste reactietijd.
Voor een meer dynamische rijstijl kiest u de
instelling: dichtbij. Deze instelling waarschuwt
u voor een mogelijke aanrijding met een voer-
tuig voor u, terwijl u veel dichter bij dit voertuig
bent. Deze instelling biedt een meer dynami-
sche rijervaring. Om de FCW-status te wijzigen,
drukt u kort op de toets SELECT totdat een
vinkje naast de functie verschijnt, waarmee
aangegeven wordt dat het systeem geacti-
veerd is, of totdat het vinkje verdwijnt waarmee
wordt aangegeven dat het systeem is uitge-
schakeld.
Voor meer informatie, raadpleeg “Adaptieve
cruisecontrol (ACC)” onder “De functies van uw
voertuig”.
Parkeerhulp
De parkeerhulp achter tast het gebied achter
de auto af voor obstakels indien REVERSE
(achteruit) is ingeschakeld en de snelheid min-
der dan 18 km /u bedraagt. Het systeem kan
worden ingesteld met Sound Only (alleen ge-
luid), Sound and Display (geluid en beeld) of
worden uitgeschakeld (OFF) via het EVIC. Om
een selectie te maken bladert u omhoog of
omlaag totdat de gewenste instelling gemar-
keerd is, vervolgens drukt u kort op SELECT
totdat naast de instelling een vinkje verschijnt
dat aangeeft dat de instelling geselecteerd is.
Raadpleeg ⬙Rear Park Assist System⬙(parkeer-
sensoren achter) in ⬙Functies van uw auto
begrijpen⬙voor meer informatie over de wer-
king en bediening.
Dodehoekbewaking — indien aanwezig
Bij het gebruik van het dodehoeksysteem zijn
drie instellingen mogelijk. Door eenmaal kort
op de toets SELECT te drukken kiest u de
modus “Blind Spot: Lights Only” dode hoek:
alleen lichtsignaal). Wanneer deze modus is
ingeschakeld werkt het dodehoeksysteem en
worden waarschuwingen als visuele signalen
weergegeven in de buitenspiegels. Door de
toets SELECT een tweede maal te drukken
kiest u de modus “Blind Spot: Lights/CHM”
(dode hoek:lichtsignaal/geluid). In deze modus
geeft het dodehoeksysteem, zodra de richting-
aanwijzers zijn ingeschakeld, visuele waar-
schuwingen weer in de buitenspiegels en laat
gelijktijdig een waarschuwingssignaal klinken.
Door de modus “Blind Spot: Off” (dode hoek:
Uit) te kiezen wordt het dodehoeksysteem uit-
geschakeld.
OPMERKING:
Wanneer uw voertuig schade heeft opgelo-
pen in het gebied waar de sensor geplaatst
200

•Wanneer u een iPod姞of elektronisch
audio-apparaat aansluit op de AUX-poort
op het voorpaneel van de radio, kunt u
wel muziek afspelen, maar kan de iPod姞
/MP3-functie voor het bedienen van het
aangesloten apparaat niet worden ge-
bruikt.
De iPod姞of het externe
USB-apparaat aansluiten
Gebruik de aansluitkabel om een iPod姞of
extern USB-apparaat aan te sluiten op de USB/
AUX aansluitpoort van de auto (aangebracht in
de middenconsole of het handschoenen-
kastje).
Nadat het audio-apparaat is aangesloten en
synchronisatie met het iPod姞/USB/MP3-
systeem van de auto heeft plaatsgevonden (de
iPod姞of het externe USB-apparaat heeft mo-
gelijk enkele seconden nodig om de verbin-
ding tot stand te brengen), begint het audio-
apparaat met opladen en is het apparaat
gereed voor gebruik via het indrukken van de
radioknoppen, zoals hierna wordt beschreven.
OPMERKING:
Wanneer de batterij van het audio-apparaat
volledig leeg is, bestaat de kans dat er geen
communicatie met het iPod姞/USB/MP3-
systeem mogelijk is voordat de batterij een
minimum laadniveau heeft bereikt. Als u de
verbinding tussen het audio-apparaat en het
iPod姞/USB/MP3-systeem in stand laat, kan
de accu opladen tot het vereiste minimum
laadniveau.
Gebruik van deze functie
Bij gebruik van iPod-kabel of extern USB-
apparaat voor aansluiting op USB-poort:
•De audio van het apparaat kan worden af-
gespeeld via het audiosysteem van de auto,
terwijl de metagegevens (artiest, titel, album,
enzovoort) worden weergegeven op het ra-
diodisplay.
•Het audio-apparaat kan worden bediend
door de radioknoppen te gebruiken voor
afspelen, bladeren en een overzicht van de
inhoud van de iPod姞.
•De batterij van het audio-apparaat wordt
opgeladen wanneer het is aangesloten op
de USB/AUX-connector (indien ondersteund
door het specifieke audio-apparaat).
De iPod姞of het externe
USB-apparaat bedienen met de
radioknoppen
Om de iPod姞/USB/MP3-modus te activeren en
toegang te krijgen tot een aangesloten audio-
apparaat, drukt u op de knop “AUX” op het
front van de radio. U kunt ook op de knop VR
drukken en dan ⬙USB⬙of ⬙Schakel naar USB⬙
zeggen. Eenmaal in de iPod姞/USB/MP3-
modus, worden audionummers (indien aanwe-
zig op het audio-apparaat) afgespeeld via het
audiosysteem van de auto.
USB-/AUX-poort in middenconsole
205
De Play-modus
Als de iPod姞/USB/MP3-modus is ingescha-
keld, wordt de Play-modus automatisch geac-
tiveerd door de iPod姞of het externe USB-
apparaat. In de Play-modus kunnen de
volgende knoppen op het radiofront worden
gebruikt om de iPod姞of het externe USB-
apparaat te bedienen en gegevens weer te
geven:
•Gebruik de TUNE-knop om naar het vol-
gende of vorige nummer te gaan.
•Als u de knop één klik rechtsom (vooruit)
draait tijdens het afspelen van een num-
mer, gaat u naar het volgende nummer. U
kunt ook op de knop VR drukken en dan
⬙Volgende nummer⬙zeggen.
•Als u de knop één klik linksom (terug)
draait, gaat u naar het vorige nummer in
de lijst. U kunt ook op de knop VR druk-
ken en dan ⬙Vorige nummer⬙zeggen.
•Teruggaan in het huidige nummer door
de knop << RW ingedrukt te houden.
Door de knop << RW lang genoeg inge-
drukt te houden, gaat u terug naar het
begin van het huidige nummer.
•U kunt het huidige nummer vooruitspoelen
door de knop FF >> ingedrukt te houden.
•Als u eenmaal drukt op de knop << RW of
FF >>, gaat u vijf seconden terug of vooruit
in het huidige nummer.
•Gebruik de knoppen << SEEK en SEEK >>
om naar het vorige of volgende nummer te
gaan. Als u tijdens het afspelen op de knop
SEEK >> drukt, gaat u naar het volgende
nummer in de lijst. U kunt ook op de knop VR
drukken en dan ⬙Volgende of vorige num-
mer⬙zeggen.
•Tijdens het afspelen van een nummer kunt u
op de INFO -knop drukken om de metage-
gevens (artiest, titel, album, enzovoort) van
het nummer te bekijken. Als u nogmaals op
de INFO -knop drukt, gaat u naar het vol-
gende scherm met gegevens over het num-
mer. Nadat alle schermen zijn bekeken, komt
u met een laatste druk op de INFO -knop
weer terug in het scherm met de afspeelmo-
dus op de radio.
•Als u op de knop REPEAT drukt, wordt de
modus van het audio-apparaat veranderd
om het nummer dat op dat moment wordt
afgespeeld te herhalen. U kunt ook op de
knop VR drukken en dan ⬙Herhalen AAN⬙of
⬙Herhalen UIT⬙zeggen.
•Druk op de SCAN -knop om de scanmodus
van het iPod姞/USB/MP3-apparaat te gebrui-
ken. In deze modus worden van elk nummer
alleen de eerste 10 seconden afgespeeld,
waarna het volgende nummer wordt gela-
den. Als u de scanmodus wilt beëindigen om
het nummer van uw keuze volledig af te
spelen, drukt u tijdens de eerste vijf secon-
den van het gewenste nummer nogmaals op
de SCAN -knop. Tijdens de scanmodus kunt
u ook drukken op de knoppen << SEEK en
SEEK >> om het vorige of volgende num-
mer te selecteren.
•De RND -knop (uitsluitend beschikbaar op
de radio met verkoopcode RES): als u op
deze knop drukt, schakelt de iPod姞of het
externe USB-apparaat tussen de modi Shuf-
fle ON en Shuffle OFF. U kunt ook op de knop
VR drukken en dan ⬙Shuffle ON⬙of ⬙Shuffle
OFF⬙zeggen. Als het pictogram RND wordt
weergegeven op het radiodisplay, is de mo-
dus Shuffle geactiveerd.
206
Produktspecifikationer
Varumärke: | Jeep |
Kategori: | Bil |
Modell: | Grand Cherokee (2013) |
Behöver du hjälp?
Om du behöver hjälp med Jeep Grand Cherokee (2013) ställ en fråga nedan och andra användare kommer att svara dig
Bil Jeep Manualer

18 Oktober 2024

17 Oktober 2024

28 Augusti 2024

20 Augusti 2024

11 Augusti 2024

10 Augusti 2024

29 Juli 2024

29 Juli 2024
Bil Manualer
- Bil Ford
- Bil Fiat
- Bil Opel
- Bil Pioneer
- Bil Renault
- Bil Volvo
- Bil Alfa Romeo
- Bil ACME
- Bil Infiniti
- Bil Subaru
- Bil Saturn
- Bil Audi
- Bil Hyundai
- Bil GMC
- Bil Audio-Technica
- Bil Skoda
- Bil Chevrolet
- Bil Kia
- Bil Suzuki
- Bil BMW
- Bil Nissan
- Bil Mitsubishi
- Bil Peugeot
- Bil Toyota
- Bil Land Rover
- Bil Volkswagen
- Bil Chrysler
- Bil Lexus
- Bil Jaguar
- Bil Citroën
- Bil Seat
- Bil Genesis
- Bil Buick
- Bil Honda
- Bil Cadillac
- Bil Tesla
- Bil Rover
- Bil Pontiac
- Bil Mazda
- Bil Mercedes-Benz
- Bil MG
- Bil Mini
- Bil DS
- Bil Vauxhall
- Bil Dodge
- Bil Smart
- Bil Porsche
- Bil Maserati
- Bil Saab
- Bil Lancia
- Bil RAM
- Bil Acura
- Bil Mercury
- Bil Marklin
- Bil Dacia
- Bil POLARIS
- Bil Scion
- Bil Tata
- Bil GEM
- Bil VDL
- Bil Sharper Image
- Bil Aguilar
- Bil Abarth
- Bil Lincoln
- Bil Mahindra
- Bil Chery
- Bil Lada
- Bil Aston Martin
- Bil McLaren
Nyaste Bil Manualer

7 April 2025

3 April 2025

1 April 2025

1 April 2025

26 Mars 2025

13 Mars 2025

10 Mars 2025

10 Mars 2025

10 Mars 2025

10 Mars 2025